ECLI:NL:TADRSGR:2014:300 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4665/14.250

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:300
Datum uitspraak: 02-12-2014
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): R. 4665/14.250
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, noch zijn deze uit de stukken in het dossier gebleken, waaruit noodzakelijk blijkt dat de beweringen van klagers echtgenote onjuist zijn, laat staan dat verweerster dat wist. Dat klager een en ander ontkent en dat de gestelde feiten niet in rechte zijn vastgesteld, betekent nog niet dat verweerster ze niet naar voren mocht brengen. Klager was in de gelegenheid de feiten ter zitting te betwisten en dat heeft hij ook gedaan. Ten slotte volgt uit de beschikking voorlopige voorzieningen dat wat verweerster in dit verband ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd niet bij de beoordeling door de rechtbank is betrokken, zodat klager ook niet in zijn belang is geschaad. Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 12 november 2014 met kenmerk K183 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 13 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerster behartigt de belangen van klagers (voormalig) echtgenote in de echtscheidingsprocedure tegen klager. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 10 april 2014 het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de cliënte van verweerster toegewezen en de kinderen van partijen aan haar toevertrouwd.

1.3 Bij brief van 5 juli 2014 heeft klager bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a. feitelijke gegevens aan de Rechtbank heeft verstrekt, waarvan zij weet, althans behoort te weten dat die onjuist zijn, namelijk dat klager de cliënte van verweerster en de kinderen heeft mishandeld;

b. geen regeling in der minne heeft getracht te treffen tussen hem en haar cliënte.

3 BEOORDELING

3.1 De klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij. In zo’n geval geldt de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Klager stelt dat verweerster wist, althans behoorde te weten dat de beweringen van haar cliënte onjuist zijn. Verweerster heeft  betwist dat zij zich op de zitting onheus tegenover klager heeft geuit en heeft voorts aangevoerd dat zij niet meer of minder heeft gedaan dan het standpunt van haar cliënte verwoorden. De voorzitter begrijpt dit aldus dat verweerster betwist dat zij wist dat de gestelde feiten niet waar waren. Klager heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, noch zijn deze uit de stukken in het dossier gebleken, waaruit noodzakelijk blijkt dat de beweringen van klagers echtgenote onjuist zijn, laat staan dat verweerster dat wist. Dat klager een en ander ontkent en dat de gestelde feiten niet in rechte zijn vastgesteld, betekent nog niet dat verweerster ze niet naar voren mocht brengen. Klager was in de gelegenheid de feiten ter zitting te betwisten en dat heeft hij ook gedaan. Ook het  feit dat het aan klager op 8 april 2014 opgelegde (en op 18 april 2014 verlengde)  huisverbod  door de Rechtbank Den Haag op 24 april 2014 is vernietigd, wil nog niet zeggen  dat verweerster iets heeft beweerd, waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat dit niet waar was. Ten slotte volgt uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 6 maart 2014 van de Rechtbank Den Haag  dat wat verweerster in dit verband ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd niet bij de beoordeling door de rechtbank is betrokken, zodat klager ook niet in zijn belang is geschaad.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Hoewel het juist is dat een advocaat zich voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient boven een proces, mag een advocaat geen handelingen verrichten tegen de kennelijke wil van de cliënt. Verweerster heeft in haar brief van 3 september 2014 aangegeven dat zij de inhoud van klagers brieven, waar hij verweerster om hulp vraagt, met haar cliënte heeft besproken, maar dat dit voor verweersters cliënte geen aanleiding is geweest af te zien van het in gang zetten van de echtscheidingsprocedure. Verweerster diende die wens van haar cliënte te respecteren.

3.4 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 2 december 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.