ECLI:NL:TADRSGR:2014:294 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4472/14.58

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:294
Datum uitspraak: 01-12-2014
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): R. 4472/14.58
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast, en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Het verzet van klager heeft overigens geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd, er is dan ook geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 maart 2014 aan de raad met kenmerk K304 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 27 maart 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 28 maart 2014 is verzonden aan partijen.

1.3 Bij faxbrief van 7 april 2014 door de raad ontvangen op 7 april 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 6 oktober 2014 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter, waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 7 april 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft in het kader van waarneming klager bijgestaan in een verdelingsprocedure. Op 31 maart 2010 heeft verweerder klager bijgestaan ter gelegenheid van de behandeling ter zitting, alwaar een schikking tussen partijen is getroffen.

2.3 Bij brief van 13 augustus 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij voorafgaand aan de zitting geen persoonlijk onderhoud met klager heeft gehad over de inhoud van de zitting;

b) hij geen rekening heeft gehouden met de ziekte van klager; door deze ziekte slikt klager medicijnen die zijn beoordelingsvermogen beïnvloeden;

c) hij klager niet heeft gemeld dat hij niet aanwezig hoefde te zijn op de zitting of dat hij uitstel kon vragen;

d) hij geen rekening heeft gehouden met de fiscale consequenties van de afspraken in het echtscheidingsconvenant.

3.2 Klager heeft gesteld dat de voorzitter van de raad bij de beoordeling geen rekening heeft gehouden met klagers ziekte en de tijdsduur om hiervan te genezen. Klager is van mening dat gelet op zijn ziekte ten tijde van de verweten gedraging van verweerder de termijn van 3 jaar ruimer moet worden gesteld. De klacht is ingediend 37 maanden nadat verweerder zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd.

3.3 De klacht is niet eerder ingediend wegens de nasleep van klagers ziekte waardoor klager op enig moment gedwongen was zijn tandartsenpraktijk te verkopen. Hier heeft verweerder aan meegeholpen, door een voor klager onbetamelijk slechte regeling uit te onderhandelen. Zoals gesteld, is er eerder geen onderhoud geweest met verweerder, dan alleen op 30 maart 2010 gedurende twee minuten. Deze twee minuten zijn niet genoeg om een dossier te behandelen van tientallen pagina’s dik. Uit onderzoek blijkt dat er geen eerdere afspraken waren en dat verweerder duidelijk geen uitnodigingen heeft gestuurd en/of op andere manier aan klager kenbaar heeft gemaakt dat hij de vervanger van mr. V. was. Verweerder heeft geen bewijzen laten zien dat dit wel het geval was. Verweerder noch het kantoor van verweerder hebben klager een brief gestuurd, waaruit volgde dat de zitting op 31 maart zou zijn. Klager heeft alleen op 30 maart 2010 een e-mail bericht ontvangen. Dit kwam voor klager als een donderslag bij heldere hemel.

3.4 Verweerder had moeten weten dat klagers geestelijke gezondheid slecht was. Klager heeft verzocht mr. V. en de heer J. als getuigen te horen. Zou het ziektebeeld van klager zijn onderkend dan had de uitkomst geheel anders geweest. Tevens zou bij goede informatie van de kant van verweerder het te betalen bedrag aangemerkt kunnen worden als partneralimentatie. Het was klager onbekend dat dit mogelijk was.

4 VERWEER

4.1 Klager is in 2007 gescheiden. Deze klacht betreft een (dagvaardings)procedure over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In deze zaak was uitvoerig geconcludeerd door mr. V. Verweerder heeft klager op 31 maart 2010 bij de comparatie bijgestaan wegens ontstentenis van mr. V.

4.2 De accountant van klager heeft geschreven dat klager daags na de zitting bij hem op kantoor is geweest. Dat had een logisch moment geweest om mede te delen dat klager het niet eens was met de schikking. Dat is niet gebeurd, sterker nog; klager erkent dat er nadien contact is geweest met het kantoor van mr. V. over de fiscale afwikkeling van de schikking.

4.3 Klager heeft geen enkele stelling bewezen. Het door klager genoemde psychiatrisch rapport is niet overgelegd. En zelfs als thans zou blijken dat klager in 2010 wilsonbekwaam was, dan treft verweerder nog geen verwijt. Hoe had verweerder dat op 30 maart 2010 moeten weten? Dan had klager verweerder daarvan op de hoogte moeten (laten) brengen. De stelling dat mr. V. wel wist dat klager wilsonbekwaam was, komt verweerder niet bekend voor en de inhoud van de stelling wordt niet aangetoond. Dat strookt ook niet met het feit dat door mr. V. een uitvoerige conclusie – inclusief reconventie – is genomen, naar verweerder mag aannemen in overleg en met instemming van klager.

4.4 Klager heeft erkend dat er tussen hem en verweerder telefonisch contact is geweest. De door klager overgelegde telefoonnota’s zeggen alleen iets over de door klager gebelde nummers en niet over de door verweerder gebelde nummers. Klager heeft van verweerder op 30 maart 2010 e-mails ontvangen. Op 30 maart 2010 heeft verweerder een e-mail van klager ontvangen met een inhoudelijke reactie op de ontvangen conclusie van antwoord. Klager heeft verweerder zelfs naar zijn accountant verwezen. Uit deze communicatie volgt niet dat klager met een geestelijk probleem kampt, laat staan dat voor verweerder duidelijk was c.q. had moeten zijn dat sprake was van wilsonbekwaamheid aan de zijde van klager. Gelet op de aangetoonde en door klager erkende contacten – voorafgaand aan de zitting – valt niet in te zien dat klager verweerder niet tijdig had kunnen informeren over de door hem gestelde geestelijke problemen. Een persoonlijk gesprek was hiervoor niet noodzakelijk. Voor zover klager bedoelt dat verweerder in een persoonlijk gesprek zelf had kunnen constateren dat klager wilsonbekwaam was, merkt verweerder op dat hij geen medicus is en niet in staat is een dergelijke diagnose te stellen.

4.5 Verweerder heeft gesteld dat hij voorafgaand aan de zitting telefonisch contact met de accountant van klager heeft gehad.

4.6 Voor zover klager klaagt over de fiscale afwikkeling, kan verweerder klager niet volgen. Klager stelt dat “bij goede informatie van de kant van verweerder zou het bedrag aangemerkt zou worden als zijnde partneralimentatie”. Deze zaak ging over een verdeling en niet over alimentatie. Het standpunt van klager is dus onbegrijpelijk. Nog daargelaten dat de wederpartij met deze (voor haar ongunstiger constructie) had moeten instemmen.

4.7 Met betrekking tot de oproeping voor de zitting van 31 maart 2010 heeft verweerder gesteld dat zijn kantoor klager meerdere oproepingsbrieven heeft verstuurd, omdat de zittingsdatum twee keer is verplaatst.

4.8 Klagers stelling met betrekking tot de “ongunstige deal” wordt nog steeds niet door hem onderbouwd. Deze stelling wordt door verweerder uitdrukkelijk betwist.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast, en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft bevonden.

5.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht, en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

5.4 Nu het verzet ongegrond is, wordt niet toegekomen aan het verzoek van klager om getuigen te horen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 december 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.