ECLI:NL:TADRSGR:2014:288 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4645/14.230

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:288
Datum uitspraak: 17-11-2014
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): R. 4645/14.230
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij.   Klachtenonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk: Gelet  op het feit dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen of nalaten van verweerder daterend van langer dan drie jaar voorafgaand aan het indienen van een klacht, behoudens bijzondere omstandigheden, die door klager gesteld noch gebleken zijn, is dit klachtonderdeel (kennelijk) niet-ontvankelijk, nu verweerder na die termijn geen rekening meer hoefde te houden met een dergelijke klacht. Daar waar verweerder bij brief van 7 juli 2010 zijn omissie jegens klager heeft erkend, heeft klager door eerst vier jaar later een klacht tegen verweerder in te dienen bedoelde redelijke termijn overschreden.   Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij, voor de vraag wie als deskundige benoemd kon worden, zich gewend tot een onafhankelijk medisch adviesbureau waar zijn werkgever mee werkt. Dit bureau heeft toen drie namen opgegeven. Van enige misleiding van de rechtbank door verweerder is niet gebleken. Dit verwijt is door klager dan ook onvoldoende onderbouwd.   Overige klachtonderdelen kenneljik ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van 21 oktober 2014 van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden, met kenmerk K199 2014, door de raad ontvangen op 22 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is op 22 november 2007 slachtoffer geworden van een verkeersongeval.

1.3 De werkgever van klager heeft bij A. een collectieve ongevallenverzekering afgesloten voor zijn personeel.

1.4 Verweerder was tot 1 augustus 2011 als advocaat in dienstbetrekking bij A.

1.5 Klager heeft bij brief van 26 augustus 2009 de aangifte van het ongeval en diverse andere stukken betrekking hebbend op het ongeval aan A. gestuurd en aanspraak op de onder 1.3 bedoelde verzekering gemaakt.

1.6 A. heeft de claim van klager afgewezen.

1.7 Klager heeft daarop een directieklacht ingediend. In reactie op de klacht heeft A. klager aangeboden om zijn claim nogmaals te beoordelen onder de voorwaarde dat klager een machtiging zou tekenen voor inzage in het volledige hem betreffende medische dossier. Klager heeft dit geweigerd.

1.8 Namens A. heeft verweerder een verzoek ingediend tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek.

1.9 De Rechtbank Roermond heeft bij beschikking van 28 juli 2010 een van de door A. voorgedragen deskundigen, de heer V., benoemd.

1.10 Bij rapport van 14 maart 2011 heeft de heer V. geconcludeerd dat hij de door de Rechtbank gestelde vragen niet kon beantwoorden, omdat klager heeft geweigerd zich te laten onderzoeken.

1.11 Bij brief van 18 maart 2011 heeft A. de afwijzing van de claim gehandhaafd.

1.12 Bij brief van 22 juli 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) tot 29 april 2010 heeft nagelaten te vermelden dat hij werkzaam was als advocaat bij A.;

b) voor het door de rechtbank Roermond gelaste deskundigenbericht neuroloog V. heeft voorgesteld, terwijl deze volgens klager niet deskundig is op het gebied van hersenbeschadigingen;

c) door neuroloog V. voor te stellen de rechtbank Roermond heeft misleid;

d) nagelaten heeft een door V. integraal gevraagde brief van 28 februari 2008 op te vragen en heeft nagelaten V. aan te spreken op zijn medische beroepsfouten;

e) het op 14 maart 2011 ontvangen definitieve deskundigenbericht van V. heeft achtergehouden.

3 BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

3.3 In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.

3.4 Dat past ook in de lijn van het Wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet (nr. 32 382, zoals thans aanhangig bij de Eerste Kamer). In dit voorstel wordt een nieuw artikel 46 g Advocatenwet bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.   

3.5 Verweerder heeft erkend dat bij aanvang van zijn betrokkenheid bij de zaak door hem  een aantal brieven aan klager is verstuurd op briefpapier waarop zijn hoedanigheid als advocaat niet vermeld stond. Toen verweerder dit ontdekte, heeft hij dit direct aangepast en bij brief van 7 juli 2010 hiervoor zijn excuses aan klager aangeboden. Vooropgesteld zij dat een advocaat geen misverstand dient te laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Gelet echter op het feit dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op handelen of nalaten van verweerder daterend van langer dan drie jaar voorafgaand aan het indienen van een klacht, behoudens bijzondere omstandigheden, die door klager gesteld noch gebleken zijn, is dit klachtonderdeel (kennelijk) niet-ontvankelijk, nu verweerder na die termijn geen rekening meer hoefde te houden met een dergelijke klacht. Daar waar verweerder bij brief van 7 juli 2010 zijn omissie jegens klager heeft erkend, heeft klager door eerst vier jaar later een klacht tegen verweerder in te dienen bedoelde redelijke termijn overschreden.

3.6 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat in deze kwestie overigens evenmin is gebleken dat klager enig nadeel heeft ondervonden van de gang van zaken, waarbij verweerder zijn onzorgvuldigheid heeft hersteld en daarvoor eigener beweging zijn excuses aan klager heeft aangeboden. Dit klachtonderdeel zou dan ook, ware hij ontvankelijk, van onvoldoende gewicht zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b, c en d

3.7 Op basis van de stukken kan de juistheid van  deze door klager gemaakte verwijten niet worden vastgesteld. Klager had ter gelegenheid van de behandeling ter zitting van de benoeming van de deskundige de mogelijkheid zijn standpunt omtrent de expertise van de deskundige naar voren te brengen. Het stond verweerder namens zijn cliënt vrij bepaalde deskundigen aan te bevelen. Verweerder heeft ter zake onbetwist gesteld dat hij, voor de vraag wie als deskundige benoemd kon worden, zich heeft gewend tot een onafhankelijk medisch adviesbureau waar zijn werkgever mee werkt. Dit bureau heeft toen drie namen opgegeven. Van enige misleiding van de rechtbank door verweerder is niet gebleken. Dit verwijt is door klager dan ook onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt ten aanzien van het verwijt omtrent de brief van 28 februari 2008 van neuroloog D. Verweerders weerlegging van dit verwijt heeft klager ook onbetwist gelaten.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.8 Verweerder heeft gesteld dat hij bij brief van 18 maart 2011 aan de advocaat van klager het definitieve standpunt van A. heeft medegedeeld onder verwijzing naar het definitieve rapport van V. van 14 maart 2011. Indien klager niet beschikte over dit rapport had hij dit op kunnen vragen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder dit rapport opzettelijk heeft achtergehouden.

3.9 Gelet op het vorenstaande dient klachtonderdeel a als kennelijk niet- ontvankelijk  en de klachtonderdelen b tot en met e als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b tot en met e als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 17 november 2014

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.        

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.