ECLI:NL:TADRSGR:2014:286 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4640/14.225

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:286
Datum uitspraak: 29-10-2014
Datum publicatie: 13-01-2015
Zaaknummer(s): R. 4640/14.225
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Op basis van de stukken en tegenstrijdige standpunten kan niet worden vastgesteld dat verweerder de brief van 29 maart 2013 en de brief van klagers advocaat van 25 juli 2014 in zijn bezit had, maar deze desalniettemin niet heeft gefourneerd. Klager is bovendien niet in zijn belang geschaad nu de bedoelde stukken - indien nodig - alsnog kunnen worden overgelegd. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 14 oktober 2014 met kenmerk K122 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 15 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is de advocaat van klaagsters wederpartij.

1.3 Verweerder heeft namens zijn cliënt op 29 januari 2014 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 6 november 2013 van de Rechtbank Middel-Nederland.

1.4 Bij e-mail van 12 mei 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij niet het volledige procesdossier in eerste aanleg heeft overgelegd bij het Gerechtshof te Arnhem. Verweerder heeft verzuimd een brief van 29 maart 2013 van mr. W. (de advocaat die klager in eerste aanleg heeft bijgestaan) te sturen aan het Gerechtshof. Klager heeft het vermoeden dat verweerder deze brief bewust heeft achtergehouden en meent dat verweerder hiermee het Hof heeft geprobeerd te misleiden.

3 BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de wederpartij van klager niet in eerste aanleg heeft bijgestaan.

3.3 Klager heeft gesteld dat verweerder de brief van 29 maart 2013 in zijn bezit moet hebben dan wel het bestaan ervan uit de stukken heeft kunnen afleiden en bewust heeft verzuimd deze brief aan het Gerechtshof te zenden. Voorts heeft klager gesteld dat verweerder ook heeft verzuimd een vijftal andere producties in hoger beroep in het geding te brengen. Verweerder heeft aangevoerd dat de brief van 29 maart 2013 zich na overname niet in zijn dossier bevond en dat hij het gehele procesdossier, zoals hij dat in zijn bezit had, heeft gefourneerd

3.4 Op basis van de stukken en tegenstrijdige standpunten kan niet worden vastgesteld dat verweerder de brief van 29 maart 2013 en de brief van klagers advocaat van 25 juli 2014 in zijn bezit had, maar deze desalniettemin niet heeft gefourneerd. Klager is bovendien niet in zijn belang geschaad nu de bedoelde stukken - indien nodig - alsnog kunnen worden overgelegd.

3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 29 oktober 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 oktober 2014per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.        

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de  Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.