ECLI:NL:TADRSGR:2014:265 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4585/14.170
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2014:265 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-09-2014 |
Datum publicatie: | 26-10-2014 |
Zaaknummer(s): | R. 4585/14.170 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Aan klachtonderdeel a ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag als aan de klacht die klager reeds eerder tegen verweerder heeft ingediend en welke klacht de voorzitter bij beslissing van 13 februari 2014 ongegrond heeft verklaard. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Hoewel van een advocaat verwacht mag worden dat hij enige structuur aanbrengt in een (proces)dossier alvorens hij deze naar een gerechtelijke instantie stuurt, is op basis van de stukken niet gebleken dat de Hoge Raad vanwege de onvolledigheid dan wel onduidelijkheid van het (proces)dossier het cassatieberoep heeft verworpen. Klager is derhalve door het niet correct aanleveren van de stukken door verweerder niet in zijn belangen geschaad. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond. |
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K070 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 Verweerder heeft namens klager op 30 november 2010 cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 31 augustus 2010.
1.2 Na behandeling ter zitting van 21 juni 2013 heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 lid 1 RO.
1.3 Bij e-mail van 12 maart 2014 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:
a. dat hij in de zaken met kenmerk: EHRM 326/11, HR C10/0538 en Crvb 096303/6304 heeft geweigerd aan klagers verzoek te voldoen om stukken uit de betreffende dossiers aan klager te verstrekken en klagers belangen in de verschillende zaken niet naar behoren heeft behartigd;
b. dat hij zich heeft onttrokken in de cassatiezaak, waardoor de zogenoemde ‘Borgerbrief’ van de hand van klager zelf niet door de Hoge Raad is geaccepteerd;
c. de wijze waarop verweerder het procesdossier aan de Hoge Raad heeft aangeleverd en dat dit tot gevolg heeft dat het cassatieberoep is afgewezen. Ter toelichting op zijn klacht heeft klager een afschrift meegestuurd van de conclusie van de Advocaat-Generaal (hierna AG) bij de Hoge Raad. In de tweede voetnoot heeft de AG gemeld:
..“Ik veroorloof mij op te merken dat het aangeleverde procesdossier zijdens klager (red.) (HW (red.) is niet verschenen in cassatie) bijzonder ontoegankelijk en onvolledig is. Zo ontbreekt uit de eerste aanleg een aantal processtukken en dat geldt ook voor de appeldagvaarding, terwijl wel een aantal stukken en uitspraken uit andere procedures is gefourneerd, zonder dat dat (kenbaar) producties betreffen uit de onderhavige procedure. Dat alles geschiedt ook nog eens in een volkomen ontoegankelijke en onnavolgbare volgorde. Dit is geen voorbeeld dat navolging verdient.”
Klager vermeldt dat de Hoge Raad als gevolg hiervan arrest heeft gewezen op een onvolledig dossier en verzoekt om herziening van de zaak.
3 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
3.1 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline geldt in het tuchtrecht het ne bis in idem beginsel, hetgeen inhoudt dat over eenzelfde feitencomplex niet twee maal met succes kan worden geklaagd. Aan klachtonderdeel a ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag als bij de klacht die klager reeds eerder tegen verweerder heeft ingediend en welke klacht de voorzitter van de Raad van Discipline bij beslissing van 13 februari 2014 ongegrond heeft verklaard. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
3.2 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel onbetwist gesteld dat hij zich na overleg met de deken weer als klagers advocaat in de betreffende procedure heeft gesteld. De belangen van klager zijn dan ook niet geschaad. Verweerder heeft voorts onbetwist gesteld dat de ‘Borgerbrief’ tijdig bij de Hoge Raad is ingediend. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
3.3 Hoewel van een advocaat verwacht mag worden dat hij enige structuur aanbrengt in een (proces)dossier alvorens hij deze naar een gerechtelijke instantie stuurt, is op basis van de stukken niet gebleken dat de Hoge Raad vanwege de onvolledigheid dan wel onduidelijkheid van het (proces)dossier het cassatieberoep heeft verworpen. Klager is derhalve door het niet correct aanleveren van de stukken door verweerder niet in zijn belangen geschaad. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
3.4 Voor zover klager om herziening vraagt van het arrest van de Hoge Raad is de tuchtrechter onbevoegd en dient klager zich te wenden tot de Hoge Raad.
3.5 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b en c kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4 BESLISSING
Wijst klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b en c als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 16 september 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.