ECLI:NL:TADRSGR:2014:262 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4616/14.201

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:262
Datum uitspraak: 30-09-2014
Datum publicatie: 24-10-2014
Zaaknummer(s): R. 4616/14.201
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt omtrent de inhoud van de verleende dienstverlening. Niet is komen vast te staan dat verweerder terzake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 4 september 2014 met kenmerk K137 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 5 september 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met haar bank betreffende een (resterende) hypothecaire geldlening.

1.2 Op 27 augustus 2013 heeft klaagster van verweerder een concept conclusie van antwoord ontvangen.

1.3 Verweerder heeft voor het indienen van deze conclusie een uitstel gekregen tot 25 september 2013.

1.4 Bij e-mail van 9 september 2013 heeft verweerder klaagster gevraagd te reageren, waarbij hij kenbaar heeft gemaakt de conclusie op 19 september 2013 te willen indienen bij de Rechtbank.

1.5 Klaagster heeft aanvullingen en wijzigingen doorgegeven op 17 september 2013, waarna verweerder die in de conclusie van antwoord heeft verwerkt en die conclusie vervolgens tijdig heeft ingediend.

1.6 Tijdens een bespreking op 10 oktober 2013 is door verweerder aan klaagster medegedeeld dat de conclusie was ingediend en dat het wachten was op datum voor de mondelinge behandeling.

1.7 Op 17 februari 2014 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden.

1.8 Bij brief van 16 mei 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij te snel en niet conform haar wens stukken heeft ingediend bij de rechtbank en in haar verdediging tekort is geschoten. Verweerder zou hebben nagelaten aan te voeren dat de bank te snel tot executie is overgegaan. Verweerder heeft voorts nagelaten de hoogte van de schuld te betwisten en verklaringen voor recht gevraagd terwijl dit niet nodig bleek te zijn.

3 BEOORDELING

3.1 Uit de stukken en het dossier kan worden opgemaakt dat verweerder klaagster bij e-mail van 27 augustus 2013 heeft geïnformeerd over het verleende uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord. Eveneens bij e-mail van 27 augustus 2013 heeft verweerder klaagster de conclusie van antwoord in concept toegestuurd met het verzoek te reageren.

3.2 Bij e-mail van 9 september heeft verweerder klaagster bericht dat hij de conclusie graag voor 18 september bij de rechtbank wilde indienen en heeft hij klaagster verzocht  suggesties/correcties voor die tijd aan hem door te geven. Op 17 september 2013 heeft klaagster verweerder haar wijzigingen op het concept doorgegeven, waarna verweerder klaagster heeft bericht dat hij dit zou verwerken in de conclusie. Bij brief van 19 september 2013 heeft verweerder klaagster een afschrift van de bij de Rechtbank ingediende conclusie toegestuurd en heeft hij klaagster een uitleg over de vervolgprocedure gegeven. Uit het vorenstaande blijkt dat verweerder klaagster voldoende op de hoogte heeft gehouden over het verloop van de procedure en zij wel op de hoogte is gesteld van het feit dat de conclusie zou worden ingediend.

3.3 Uit de stukken volgt niet dat de door verweerder genoemde uiterste datum voor het indienen van de conclusie van antwoord, 25 september 2013, niet juist is. Het is de rechtbank die de datum bepaalt waarop een comparitie van partijen plaatsvindt. Verweerder kan niet met succes tuchtrechtelijk verweten worden dat de comparitie van partijen vijf maanden na indiening van de conclusie heeft plaatsgevonden.

3.4 Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft het tuchtrecht mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal hierbij rekening gehouden dienen te worden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico -  waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient er door de advocaat op gewezen  te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen voldoen.

3.5 Klaagster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld noch is uit de stukken gebleken dat de conclusie van antwoord niet zou voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij komt dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Ook overigens kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld dat verweerder tekort is geschoten in de kwaliteit van zijn dienstverlening aan klaagster. Verweerder heeft de stellingen van klaagster op dit punt gemotiveerd betwist en klaagster heeft haar stellingen nadien niet nader onderbouwd.

3.6 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 30 september 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.