ECLI:NL:TADRSGR:2014:257 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4368/13.275

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:257
Datum uitspraak: 06-10-2014
Datum publicatie: 24-10-2014
Zaaknummer(s): R. 4368/13.275
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Niet-ontvankelijkheid van de klacht wegens tijdsverloop.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 16 oktober 2013 aan de Raad van Discipline , door de raad ontvangen op 17 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 12 november 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 15 november 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 27 november 2013, door de raad ontvangen op 28 november 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 september 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager werd ter zitting bijgestaan door mr. L., advocaat te Alkmaar. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder behartigt de belangen van de wederpartij van klager in verschillende procedures.

2.3 Op 18 juli 2006 heeft verweerder klager namens zijn cliënt gedagvaard. Bij vonnis van 27 augustus 2008 heeft de rechtbank Alkmaar de vordering van de cliënte van verweerder toegewezen.

2.4 Klager heeft tevergeefs hoger beroep en cassatie tegen dit vonnis ingesteld.

2.5 Klager heeft op zijn beurt op 7 april 2009 de cliënte van verweerder gedagvaard. Deze vordering is in drie instanties afgewezen.

2.6 Bij brief van 29 april 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij de gedragsregels 3 en 30 heeft overtreden en dat hij (onder meer) in het exploit van dagvaarding van 18 juli 2006 willens en wetens de waarheid grof geweld heeft aangedaan door onwaarheden te stellen, om rechters te kunnen misleiden. Klager stelt dat verweerder in de dagvaarding 22 leugens heeft opgenomen.

3.2 Klager heeft geen nieuwe gronden voor zijn verzet aangevoerd anders dan een uitwerking en herhaling van zijn klacht. Ten aanzien van het tijdsverloop heeft klager gesteld dat klager en verweerder nog steeds met elkaar in geschil zijn en dat er sprake is van een doorlopende kwestie, zodat verweerder niet in zijn verdediging wordt geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft primair gesteld dat de klacht wegens tijdsverloop (kennelijk) niet-ontvankelijk is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager niet meer kan klagen over feiten die door verweerder zijn opgenomen in een dagvaarding van 2006. Verweerder heeft het vermoeden dat klager probeert via deze klacht de civiele procedures over te doen, maar het tuchtrecht is daar niet voor bedoeld.

4.2 Volgens verweerder blijkt uit alle procedures dat klager tot heden (nog) niet succesvol is geweest; klager is steeds in het ongelijk gesteld. Verweerder geeft aan dat de feiten, waarvan klager stelt dat deze onjuist zijn, afkomstig zijn van zijn cliënte. Volgens verweerder zijn de feiten juist; van het bewust onjuist presenteren van feiten is dan ook geen sprake.

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 e.v. van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of conclusies ten aanzien van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter. De raad verenigt zich met diens beoordeling van de klacht(onderdelen) en maakt die tot de zijne. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, J.H.M. Nijhuis, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad de Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.