ECLI:NL:TADRSGR:2014:252 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4618/14.203

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:252
Datum uitspraak: 07-10-2014
Datum publicatie: 24-10-2014
Zaaknummer(s): R. 4618/14.203
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht in het kader van een echtscheidingsprocedure. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat klager er zelf voor gekozen heeft het geschil ten aanzien van de € 15.000,-- te laten rusten. Niet is gebleken dat deze keuze zou zijn voortgekomen uit, of zou hebben samengehangen met, onjuiste of onvolledige advisering door verweerster. Klager kan dus niet met succes klagen over het gestelde tekortschieten van verweerster op dit punt.  Klager heeft voorts over de hoogte van de declaratie van verweerster geklaagd in verhouding tot het behaalde resultaat. Opgemerkt zij dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Indien klager van mening is dat de kwaliteit van de door verweerster verrichte werkzaamheden onvoldoende is, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter.   Klacht kennelijk ongegrond. 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 11 september 2014 met kenmerk K168 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 12 september 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

1.2 De voormalig echtgenote van klager heeft in de aanloop naar de echtscheiding (juli 2011) een bedrag van, naar opgave van klager,  € 20.000,00 opgenomen van de gemeenschappelijke rekening van partijen. De voormalig echtgenote van klager heeft deze opname gekwalificeerd als een haar toekomend aandeel in het ontvangen voorschot in de erfenis van haar ouders .

1.3 Bij brief van 4 september 2012 heeft verweerster de advocaat van de voormalig echtgenote van klager bericht dat klager afziet van de discussie over het bedrag van € 15.000,00 dat door de voormalig echtgenote van klager is opgenomen vlak voor de peildatum alsmede van zijn aanspraak op eventueel spaarloon.

1.4 In maart 2014 heeft klager in de Telegraaf een artikel gelezen van een directe collega van verweerster waarin deze stelde dat “inbreng pas een partner toekomt als deze onder expliciete titel voor de inbrenger is ingebracht”.

1.5 Bij brief van 20 juni 2014 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij hem niet, althans onvoldoende heeft voorgelicht als gevolg waarvan hij bij de verdeling van het gezamenlijk vermogen genoegen heeft genomen met € 10.000,-- minder dan waar hij recht op had.

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

3.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

3.3 Bij e-mail van 1 juli 2012 heeft klager verweerster gevraagd hoe hij het bedrag van € 15.000,-- toch terug kan claimen. Op 15 augustus 2012 heeft klager per e-mail verweerster bericht dat hij afziet van het ruziën over deze € 15.000,--. Bij brief van 4 september 2012 heeft verweerster dit ook bevestigd aan de advocaat van klagers ex-echtgenote.

3.4 Uit de stukken kan derhalve worden opgemaakt dat klager er zelf voor gekozen heeft het geschil ten aanzien van de € 15.000,-- te laten rusten. Niet is kunnen blijken dat deze keuze zou zijn voortgekomen uit, of zou hebben samengehangen met, onjuiste of onvolledige advisering door verweerster. Klager kan dus niet met succes klagen over het gestelde tekortschieten van verweerster op dit punt. Overigens is evenmin gebleken welke relevantie het door klager aangehaalde tijdschriftartikel voor  zijn situatie heeft.

3.5 Klager heeft voorts over de hoogte van de declaratie van verweerster geklaagd in verhouding tot het behaalde resultaat. Opgemerkt zij dat op een advocaat een inspanningsverplichting rust en geen resultaatsverplichting. Indien klager van mening is dat de kwaliteit van de door verweerster verrichte werkzaamheden onvoldoende is, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter. Het is aan de civiele rechter om te beoordelen of er sprake is van wanprestatie aan de zijde van verweerster.

3.6 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 7 oktober 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.