ECLI:NL:TADRSGR:2014:240 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4583/14.168

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:240
Datum uitspraak: 27-08-2014
Datum publicatie: 24-10-2014
Zaaknummer(s): R. 4583/14.168
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende bijstand advocaat in verband met indienen beroepschrift bij het EHRM. Klager heeft meermalen nagelaten dan wel heeft geweigerd zijn adres aan verweerder kenbaar te maken, om welke reden verweerder klager heeft bericht dat hij niet langer meer voor hem wenste op te treden, omdat klager hem dat onmogelijk maakte. Verweerder heeft desalniettemin gemeend klagers dossier naar het EHRM te moeten zenden. Dat hij hierbij slechts heeft kunnen volstaan met een machtiging met een gescande handtekening kan verweerder in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.   Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K079 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Verweerder heeft de belangen van klager behartigd.

1.2 Bij e-mail bericht van 11 oktober 2013 heeft verweerder klager, voor zover relevant, geschreven:

“.. Het complete dossier ligt klaar om te worden verzonden. Ik zal het uiterlijk maandag a.s. aangetekend verzenden. Ik heb slechts uw handtekening nodig onder de machtiging die het Hof vereist. Deze ligt klaar. Als u vandaag nog kunt tekenen, dan hoor ik het graag…”

1.3 Verweerder heeft klager op 13 oktober 2013 het volgende e-mail bericht gestuurd:

“Langs deze weg bevestig ik u dat ik u vrijdag jl. het machtigingsformulier benodigd voor de indiening van het beroep bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heb doen toesturen. U bevestigde mij gisteren dat u het gescande formulier niet kon openen. U zou het doorzenden aan iemand die het wellicht wel zou kunnen openen en het na ondertekening scannen en terugzenden. Let wel: u zou dat gisteren doen. Ik heb noch gisteren, noch vandaag (zondag) het toegezegde bericht van u mogen ontvangen. Ik heb u over een en ander zojuist telefonisch onderhouden. Ik heb u met zoveel woorden toegezegd dat ik naar u toe zou rijden om u het formulier te laten ondertekenen, zodat ik het morgen kan verzenden. Let wel, ik heb u een en andermaal gezegd dat de stukken morgen verzonden moeten worden, en bevestig u bij deze nogmaals dat de machtiging noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid.

Ik bevestig u dat ik tot vier keer toe heb gevraagd waar u op dit moment vertoeft, zodat ik naar u toe zou kunnen gaan. U hebt evenzoveel keren geweigerd mij uw adres te geven. U maakt het mij op deze wijze onmogelijk om voor u op te treden. Ik zal dat ook niet meer doen. U kunt morgenochtend om 09:00 uur het dossier af komen halen op het adres … (red.), zodat u het morgen nog zelf tijdig kan indienen door het per aangetekende post te verzenden aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Ik doe dat niet meer voor u. U zoekt het zelf maar uit.

Ik zal mij ook onttrekken aan de civiele procedure tegen de gemeente Den Haag.”

1.4 Verweerder heeft namens klager op 14 oktober 2013 een beroepschrift (inclusief ingescande handtekening van klager) ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, hierna “EHRM” en dit op 16 oktober 2013 per mail aan klager bevestigd.

1.5 Op 12 december 2013 heeft het EHRM bij brief aan verweerder laten weten dat het beroep op 5 december 2013 niet-ontvankelijk is verklaard.

1.6 Bij e-mails van 16, 17 19 en 20 maart 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

 a. niet heeft voldaan aan de zorg- en informatieplicht jegens klager.  Ter toelichting heeft klager gesteld dat uit een brief van 20  augustus 2013 van het EHRM blijkt dat een eventueel  beroepschrift voor 15 oktober 2013 bij het EHRM moet worden  ingediend. Verweerder heeft klager op 11 oktober 2013 hiervan op  de hoogte gesteld, nadat klager verweerder om de stand van  zaken had verzocht. Voorts heeft verweerder klager per e-mail het  machtigingsformulier om namens klager de zaak bij het EHRM in  te dienen toegestuurd met het verzoek deze digitaal aan  verweerder te retourneren, hetgeen klager op 13 oktober 2013  heeft gedaan. Verweerder heeft de door klager ingescande  machtiging inclusief het dossier op 14 oktober 2013 aan het EHRM  gezonden. Eind december 2013 heeft klager contact opgenomen  met verweerder. Verweerder heeft klager toen terloops  medegedeeld dat het EHRM op 5 december 2013 het beroep niet- ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een  originele handtekening van klager op het machtigingsformulier.  Verweerder heeft klager er nimmer op gewezen dat de door klager  ingescande machtiging niet voldeed.

 b.  heeft geweigerd klagers dossier af te geven.

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Uit de stukken kan worden afgeleid dat klager op 20 augustus 2013 een brief heeft ontvangen van het EHRM, waarin is opgenomen dat het complete beroepschrift van klager voor 15 oktober 2013 bij het EHRM binnen moest zijn. Verweerder heeft klager op 11 oktober 2013 een afschrift van deze brief gezonden. Uit de stukken kan tevens afgeleid worden dat verweerder op 14 oktober 2013 klagers dossier aan het EHRM heeft toegezonden. Op basis hiervan kan er van worden uitgegaan dat het EHRM het beroepschrift tijdig heeft ontvangen.

3.2 Uit de brief van 12 december 2013 van het EHRM blijkt dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van de originele handtekening van klager. Klager stelt dat het EHRM zijn verzoekschrift op twee punten niet-ontvankelijk heeft verklaard, te weten het ontbreken van klagers handtekening en het feit dat klager zich niet op het machtigingsformulier heeft gesteld. Uit het machtigingsformulier dat door verweerder is toegezonden blijkt echter dat het is voorzien van zowel klagers als verweerders handtekening.

3.3 Dat verweerder zou hebben gesteld dat klager het formulier kon voorzien van een handtekening en deze gescand retour kon zenden, is uit de stukken in het dossier niet gebleken. Bij e-mail van 11 oktober 2013 heeft verweerder klager bericht dat het dossier klaar ligt om te worden verzonden aan het EHRM. Verweerder heeft daarin aangegeven dat hij nog slechts klagers handtekening nodig heeft onder de machtiging en heeft klager verzocht de machtiging die dag te ondertekenen. Eveneens op 11 oktober 2013 heeft verweerder klager per e-mail de machtiging toegezonden. In deze e-mail heeft hij klager verzocht de machtiging ondertekend aan hem retour te zenden. In een e-mail van 13 oktober 2013 staat wel vermeld dat klager de machtiging na ondertekening zou scannen en terugzenden, maar dit is een citaat van hetgeen klager telefonisch aan verweerder had medegedeeld. Verderop in deze e-mail heeft verweerder aangegeven bereid te zijn bij klager langs te rijden om klager het formulier te laten ondertekenen, zodat hij het formulier tijdig kon verzenden. Uit deze e-mail kan voorts worden afgeleid dat klager meermalen heeft nagelaten dan wel heeft geweigerd zijn adres aan verweerder kenbaar te maken, om welke reden verweerder klager heeft bericht dat hij niet langer meer voor hem wenste op te treden, omdat klager hem dat onmogelijk maakte. Verweerder heeft desalniettemin gemeend klagers dossier naar het EHRM te moeten zenden. Dat hij hierbij slechts heeft kunnen volstaan met een machtiging met een gescande handtekening kan verweerder in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden aangerekend.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.4 Verweerder heeft klager meerdere malen laten weten (o.a. bij mails van 13 oktober 2013 en 7 maart 2014) dat klager zijn dossier op verweerders kantoor kon komen ophalen. Het was aan klager om hieraan wel of geen gehoor te geven. Verweerder kan niet verplicht worden het dossier digitaal aan klager te doen toekomen.

3.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 27 augustus 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.