ECLI:NL:TADRSGR:2014:229 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4474/14.60

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:229
Datum uitspraak: 01-09-2014
Datum publicatie: 24-10-2014
Zaaknummer(s): R. 4474/14.60
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Verzet ongegrond. Klaagster heeft geen nieuwe gronden voor haar verzet aangevoerd anders dan een herhaling dan wel uitwerking van de klacht.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 4 maart 2014 met kenmerk K346 2013, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 25 maart 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 26 maart 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij faxbrief van 8 april 2014, door de raad ontvangen op 8 april 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Verweerster werd ter zitting bijgestaan door mr. N., advocaat te Den Haag. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Verweerster heeft klaagster in de periode van maart 2009 tot december 2010 bijgestaan in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding.

2.2 Bij brief van 1 oktober 2013 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2.3 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a. heeft nagelaten namens klaagster een klacht in te dienen tegen haar vorige advocaat, mr. R., terwijl zij dit wel heeft toegezegd;

b. klaagsters alimentatie onjuist heeft berekend;

c. de hoogte van klaagsters hypotheek onjuist heeft berekend;

d. voor klaagster de belastingaangifte inkomstenbelasting heeft ingevuld, maar niet heeft ingediend;

e. zonder dat klaagster daarbij aanwezig mocht zijn een gesprek heeft gehad met haar voormalig echtgenoot en zijn advocaat, mr. D.;

f. klaagsters opvolgend advocaat, mr. V., heeft geadviseerd zijn werkzaamheden in klaagsters zaak neer te leggen en klaagster heeft geadviseerd naar een notaris te gaan.

3 VERZET

3.1 Klaagster heeft geen gronden voor het verzet aangevoerd anders dan deels een herhaling en uitwerking van de klacht. Klaagster heeft in haar verzet een verzoek ex art. 48 lid 7 Advocatenwet gedaan.

4. VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1 Verweerster heeft gesteld dat zij met klaagster heeft afgesproken een klacht tegen mr. R. in te dienen voor 31 december 2010. Uit een e-mail bericht van klaagster aan verweerster van 18 november 2010 blijkt dat klaagster verweerster nog zou informeren over mr. R. Verweerster stelt dat dit ziet op de concept-klacht die zij op 10 oktober 2010 aan klaagster ter beoordeling heeft doen toekomen. Klaagster heeft echter de opdracht voor die tijd beëindigd, waardoor verweerster geen klacht meer namens klaagster tegen mr. R. heeft kunnen indienen. Verweerster heeft voorts gesteld dat zij klaagsters dossier, bestaande uit 18 dossiers, inclusief alle originele stukken die zij van klaagster had ontvangen, aan de opvolgend advocaat heeft overgedragen. Verweerster heeft deze opvolgend advocaat telkens een toelichting gegeven. De opvolgend advocaat was derhalve op de hoogte van het voornemen de klacht tegen mr. R. in te dienen.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

4.2 Verweerster heeft gesteld dat de voormalig echtgenoot van klaagster alimentatieplichtig is. Dit is door de rechtbank op 18 december 2002 en door het gerechtshof op 8 maart 2006 bepaald. De voormalig echtgenoot van klaagster voldeed onregelmatig aan zijn onderhoudsverplichting en maakte bedragen over met de omschrijving ‘hypotheek’. Deze bedragen zijn bij de aangifte inkomstenbelasting 2008 meegerekend als alimentatie, terwijl klaagster deze bedragen bij haar berekening buiten beschouwing laat. Ten aanzien van de berekening van de hypotheek heeft verweerster verwezen naar haar brief van 14 maart 2011 aan de opvolgend advocaat van klaagster. Verweerster is van mening dat de door klaagster overgelegde bankafschriften niet relevant zijn, omdat deze dateren uit de periode dat klaagster nog gehuwd was.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.3 Verweerster heeft gesteld dat zij in overleg met klaagster een fiscalist heeft ingeschakeld. Bij brief van 22 november 2010 heeft verweerster aan klaagster de aangifte 2008 doen toekomen zoals deze is ingediend bij de fiscus.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.4 Verweerster heeft betwist dat zij een gesprek heeft gehad met klaagsters voormalige echtgenoot. Verweerster heeft gesteld dat zij klaagsters voormalig echtgenoot nog nooit heeft ontmoet. Verweerster heeft alleen per telefoon en schriftelijke correspondentie contact gehad met de advocaat van de voormalig echtgenoot van klaagster.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.5 Verweerster heeft gesteld dat klaagster zelf contact heeft opgenomen met mr. V. Zij kan mr. V. nimmer als notaris aan klaagster hebben aangeraden, omdat zij er van op de hoogte is dat mr. V. geen notaris is. Er heeft slechts een bespreking plaatsgevonden met mr. V., waarbij klaagster ook aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft verweerster klaagster aangeraden uitvoering te geven aan het onherroepelijke vonnis van 17 oktober 2007 en heeft daarbij wel de naam van notaris mr. G. doorgegeven. Klaagster heeft zelf besloten niet op het advies van verweerster in te gaan en is overgestapt naar haar opvolgend advocaat. Verweerster stelt dat zij mr. V. nimmer heeft geadviseerd zijn werkzaamheden voor klaagster te beëindigen. Verweerster is van mening dat klaagster zich vergist en dingen door elkaar haalt.

4.6 Ten aanzien van de door klaagster te betalen declaraties heeft verweerster aangegeven dat de Raad van Toezicht op 22 augustus 2013 heeft beslist op het begrotingsverzoek van verweerster en de declaraties heeft begroot op een totaal van € 42.587,88.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht(onderdelen) terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

5.3 Het verzoek ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet wordt bij gebreke van een nadere onderbouwing afgewezen.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond en wijst het verzoek ex art. 48 lid 7 Advocatenwet af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, P.S. Kamminga, A.J.N. van Stigt, E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.