ECLI:NL:TADRSGR:2014:220 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4411/13.318

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:220
Datum uitspraak: 15-09-2014
Datum publicatie: 24-10-2014
Zaaknummer(s): R. 4411/13.318
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager en diens advocaat verwijten verweerster, de advocaat van de wederpartij, dat zij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken een toevoeging te vernietigen die is afgegeven aan de tegenpartij van verweerster’s cliënten. De raad overweegt dat verweerster zich gemengd heeft in de financiële verhouding tussen klager, diens advocaat en de Raad voor Rechtsbijstand door zich rechtstreeks, al dan niet namens haar cliënte, te wenden tot de Raad voor Rechtsbijstand. Door te interveniëren in deze verhoudingen heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Ze had deze kwestie, het ten onrechte entameren van een procedure, dienen aan te kaarten bij de rechtbank. De raad acht het voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster een kopie van haar brief aan de Raad voor Rechtsbijstand aan de rechtbank gestuurd heeft. Er is niet gebleken dat toezending van deze kopie enig redelijk belang heeft. De opmerkingen van de advocaat van klager over grievende uitlatingen van verweerster aan haar adres worden niet beoordeeld aangezien dit niet als een apart klachtonderdeel in het kader van het dekenonderzoek behandeld is. De klacht is gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 december 2013 met kenmerk R12/13/140, door de raad ontvangen op 12 december 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014 in aanwezigheid van klagers en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster sub 1 staat klager sub 2 bij in een arbeidsrechtelijke aangelegenheid. Verweerster staat de voormalige werkgever van klager sub 2 bij.

2.2 Klaagster sub 1 heeft voor klager sub 2 een toevoeging aangevraagd en verkregen.

2.3 Bij brief van 21 mei 2013 heeft verweerster namens haar cliënten de Raad voor Rechtsbijstand aangeschreven en gevraagd om de aan klager sub 2 verleende toevoeging te vernietigen, aangezien er bij de op basis van deze toevoeging te verrichten handelingen geen rechtens te respecteren belang bestaat, terwijl de cliënten van verweerster ten gevolge daarvan nodeloze kosten voor rechtsbijstand moeten maken.

2.4 Bij faxbericht van 21 mei 2013 heeft verweerster haar brief aan de Raad voor Rechtsbijstand toegestuurd aan de Rechtbank Limburg, locatie Roermond.

2.5 Bij faxbericht van 22 mei 2013 heeft klaagster sub 1 verweerster meegedeeld dat zij niet hoeft te accepteren dat verweerster haar integriteit in twijfel trekt en heeft zij verzocht om de brief van 21 mei 2013 aan de Raad voor Rechtsbijstand te rectificeren, bij gebreke waarvan zij een klacht zou indienen bij de deken.

2.6 Bij faxbericht van 22 mei 2013 heeft verweerster klaagster sub 1 meegedeeld dat haar cliënten als derde-belanghebbenden op zakelijke gronden aan de Raad voor Rechtsbijstand onderbouwd verzocht hebben de toevoeging te vernietigen. Er is geen gevolg gegeven aan het verzoek van klaagster sub 1.

2.7 Bij brief van 11 juni 2013 heeft verweerster de Raad voor Rechtsbijstand de beschikking van de kantonrechter van 6 juni 2013 toegezonden, in welke beschikking het houden van een voorlopig getuigenverhoor is afgewezen.

2.8 Bij brief van 11 juni 2013 heeft klaagster sub 1 mede namens klager sub 2 een klacht ingediend tegen verweerster.

2.9 Bij brief van 18 juni 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand verweerster meegedeeld dat het verzoek om intrekking van de toevoeging wordt afgewezen omdat de cliënten van verweerster geen belanghebbenden zijn.

2.10 Op 19 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant mondeling uitspraak gedaan naar aanleiding van een beroep tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand en onder meer overwogen: 

“De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot het afgeven van een toevoeging verstrekt aan [klaagster sub 1] geen onmiddellijke gevolgen voor eisers met zich meebrengt. Eisers worden immers door het verlenen van een toevoeging aan hun tegenpartij in de procedure niet direct financieel benadeeld. Zij hebben geen rechtstreeks betrokken belang bij het besluit tot het al dan niet afgeven van de toevoeging. Dat staat los van de eventuele financiële gevolgen die eisers ondervinden van deelname aan de procedure tegen de rechtzoekende. (…)”

2.11 Het beroep is ongegrond verklaard.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klagers verwijten verweerster dat zij tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken een toevoeging te vernietigen, die is afgegeven aan de tegenpartij van haar cliënten. Er ontbreekt een wettelijke grondslag voor het verzoek van verweerster. Verweerster tracht de toegang tot de rechter te frustreren voor klager sub 2, die in een financieel afhankelijke positie verkeert, terwijl zij daarbij tevens de integriteit van klaagster sub 1 in twijfel trekt. Daarenboven tracht verweerster, door ook de rechter te informeren over haar verzoek aan de Raad voor Rechtsbijstand, de rechter te beïnvloeden.

3.3 Bij repliek heeft klaagster sub 1 naar voren gebracht dat verweerster zich in haar correspondentie aan de deken en de Raad voor Rechtsbijstand grievend ten opzichte van klaagster sub 1 heeft uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerster wijst erop dat zij in toenemende mate ziet dat advocaten van werknemers standpunten innemen die zich niet verdragen met hetgeen in het kader van een arbeidsrelatie van een goed werknemer en in het kader van de advocaat/cliënt relatie van een goede advocaat mag worden verwacht.

Verweerster heeft eerder overwogen om een tuchtklacht in te dienen tegen deze advocaten, maar haar is geadviseerd om deze kwesties voor te leggen aan de Raad voor Rechtsbijstand.

4.2 In het onderhavige geval is er sprake van een zaak die nooit aanhangig zou zijn gemaakt als de Raad voor Rechtsbijstand het procesbelang materieel zou toetsen. Verweerster stelt uitdrukkelijk dat zij niet namens zichzelf maar namens haar cliënten heeft verzocht de toevoeging te laten vernietigen. Haar cliënten zijn wel degelijk belanghebbenden in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De cliënten van verweerster hebben er recht op dat de Raad voor Rechtsbijstand zorgvuldig een aanvraag om gefinancierde rechtsbijstand toetst, juist omdat de rechtsbijstand uit publieke middelen bekostigd wordt. Bovendien ontstaat als gefinancierde rechtsbijstand klakkeloos wordt gefinancierd, er schade voor de beoogde wederpartij.

Er dient zorgvuldig getoetst te worden. De aanvrager heeft voldoende rechtsmiddelen om de uitkomst van de toetsing te laten beoordelen.

4.3 Het overleggen van de brief aan de Raad voor Rechtsbijstand in de kantongerechtprocedure had een functie. Het is aan verweerster om in samenspraak met haar cliënten te beslissen welke documenten zij overlegt. Er is geen sprake van dat haar handelwijze tot schade heeft geleid. Er valt haar geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5 BEOORDELING

5.1 De raad oordeelt slechts over klachten voor zover deze in het dekenonderzoek aan de orde zijn gesteld. Voor zover klaagster sub 1 haar opmerkingen over grievende uitlatingen van verweerster aan haar adres als separaat klachtonderdeel door de raad wil laten beoordelen, oordeelt de raad dat hiertoe niet wordt overgegaan. De opmerkingen van klaagster sub 1 zijn immers niet als een apart klachtonderdeel in het kader van het dekenonderzoek behandeld.

5.2 Verweerster heeft zich gemengd in de financiële verhouding tussen klager sub 2, de cliënte van klaagster sub 1 en de Raad voor Rechtsbijstand door zich rechtstreeks, al dan niet namens haar cliënten, te wenden tot de Raad voor Rechtsbijstand. Dientengevolge heeft verweerster zich tevens rechtstreeks ingelaten met de financiële verhouding tussen klaagster sub 1 en klager sub 2.

5.3 Door te interveniëren in deze verhoudingen, heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Verweerster had deze kwestie, het ten onrechte entameren van een procedure, dienen aan te kaarten bij de rechtbank en in geval het door of namens klager sub 2 verzochte zou zijn afgewezen, de civiele rechter kunnen vragen om een proceskostenveroordeling wegens misbruik van recht.

5.4 De raad acht voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster een kopie van haar brief aan de Raad voor Rechtsbijstand aan de rechtbank gestuurd heeft, nu de raad niet gebleken is dat toezending van deze kopie enig redelijk belang heeft gediend. Als verweerster deze kwestie als een maatschappelijk probleem aan de orde had willen stellen, had zij de kwestie aan de deken kunnen voorleggen of zich anderszins kunnen wenden tot de Raad van Toezicht.

5.5 De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 16 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl