ECLI:NL:TADRSGR:2014:206 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4302/13.209b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:206
Datum uitspraak: 14-04-2014
Datum publicatie: 19-09-2014
Zaaknummer(s): R.4302/13.209b
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verweerder en een kantoorgenoot wegens onder meer excessief declareren en het nemen van executiemaatregelen tegen klaagster terzake van door de Raad van Toezicht begrote declaraties. Verweerder is verantwoordelijke voor de declaratie- en financiële aangelegenheden. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op beslaglegging onder klaagster voor een begrote declaratie, gericht aan een van klaagsters vennootschappen, overweegt de raad dat door de deken niet is onderzocht of de door verweerder bedongen hoofdelijke aansprakelijkheid van klaagster mogelijk in strijd is met gedragsregel 28 lid 1. De zaak wordt bij tussenbeslissing voor nader onderzoek naar de deken terugverwezen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.      

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2014 in aanwezigheid van klaagster, die werd vergezeld van mr. N., bedrijfsjurist, alsmede verweerder, die tezamen met zijn kantoorgenoot mr. drs. E. is verschenen. Klaagster en mr. E.. hebben elk een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder is verbonden geweest aan S Advocaten te Rotterdam. S Advocaten is per 1 december 2012 opgesplitst in twee andere kantoren, H Advocaten en N Advocaten. De maatschap S Advocaten is blijven voortbestaan totdat de afwikkeling van de splitsing is afgerond.

2.3 Bij brief van 9 september 2008 heeft verweerder aan klaagster en vier vennootschappen de verleende opdracht tot het in behandeling nemen van zaken bevestigd. In de opdrachtbevestiging is onder meer het volgende vermeld:

“Hiermede bevestig ik voor de goede orde dat de hierna te noemen (recht)personen de bij hun naam vermelde zaken in behandeling hebben gegeven aan de Maatschap [S, RvD].

(…)

Op de opdracht en alle door mij en mijn kantoorgenoten verrichte werkzaamheden zijn de bijgevoegde algemene voorwaarden van toepassing.

(…)

Wij zijn overeengekomen dat er hoofdelijkheid bestaat van alle bovengenoemde vennootschappen en uzelf voor de verplichtingen van elk van de vennootschappen en uzelf tegenover mijn kantoor en dat de bovengenoemde vennootschappen en uzelf een onherroepelijke volmacht verlenen aan de bovengenoemde Stichting om depots aan te wenden voor declaraties van mijn kantoor. Depots zullen pas worden verrekend met de einddeclaratie in de laatste nog in behandeling zijnde zaak; een eventueel restant zal aan u worden terugbetaald.”

De opdrachtbevestiging is door klaagster voor zichzelf en namens elk van de vier vennootschappen voor akkoord ondertekend.

2.4 Een van de vier vennootschappen, L B.V., heeft op diverse tijdstippen in 2007 en 2008 in totaal € 32.500,-- in depot gestort. Daarenboven is een depot gestort van € 15.000,--. Dit bedrag is door S Advocaten doorbetaald aan een ander kantoor omdat de cliënt voor de desbetreffende zaak naar dat kantoor was doorverwezen.

2.5 In de loop van 2007 en 2008 heeft S Advocaten aan de door klaagster vertegenwoordigde vennootschappen declaraties gezonden. Onder deze vennootschappen is één vennootschap, X B.V., die niet is vermeld in de opdrachtbevestiging van 9 september 2008.

2.6 Over de hoogte van de declaraties is tussen klaagster respectievelijk de door haar vertegenwoordigde vennootschappen en het kantoor van verweerder geschil ontstaan.

2.7 Op 5 maart 2009 heeft verweerder declaraties ten bedrage van in totaal € 40.229,83 ter begroting ingediend bij de Raad van Toezicht te Rotterdam. Daarbij bevonden zich twee declaraties ten laste van X B.V.  

S Advocaten heeft in verband met de begrotingsprocedure het op dat moment resterende depot ad € 26.199,68 (incl. rente) op de dekenrekening gestort.

2.8 Bij beslissing van 22 april 2010 heeft de Raad van Toezicht een declaratie van 14 oktober 2008 ten bedrage van € 40.229,83 - gericht aan één van de vennootschappen die de opdrachtbevestiging van 9 september 2008 had ondertekend - begroot op € 28.844,34. De overige ter begroting ingediende declaraties zijn niet aangepast.

2.9 Op 20 mei 2010 heeft S Advocaten terzake van de gematigde declaratie een nieuwe declaratie aan de betrokken vennootschap gezonden.

2.10 Op 10 januari 2012 heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Rotterdam op verzoek van S Advocaten de tenuitvoerlegging bevolen van de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht. De voorzieningenrechter heeft goedgekeurd een bedrag van totaal € 32.451,75, inclusief de declaraties ten laste van X B.V. (waarvan het totaal in hoofdsom € 2.689,02 bedraagt).

2.11 Op 17 januari 2012 is van de dekenrekening een bedrag van € 27.736,29 (inclusief rente) aan S Advocaten overgemaakt.

2.12 Verweerder heeft hierna de deurwaarder ingeschakeld om een volgens berekening van S Advocaten nog openstaand bedrag van € 8.973,78, inclusief rente, te incasseren. Daarbij is executoriaal beslag gelegd onder het pensioenfonds waarvan klaagster een periodieke uitkering ontvangt.

2.13 Bij brief van 18 februari 2013 heeft klaagster zich over verweerder en diens kantoorgenoot mr. R bij de deken beklaagd.

2.14 Tijdens de behandeling van de klacht door de deken bleek dat de verklaring van 9 september 2008 inzake de hoofdelijkheid, niet door klaagster namens X B.V. was getekend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de opdracht aan de deurwaarder voor zover het betreft de incasso van declaraties ten laste van X B.V. ingetrokken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt  klaagster verweerder:

a. dat hij namens S Advocaten ten laste van klaagster executoriaal beslag heeft doen leggen onder het pensioenfonds op basis van de beschikking van de voorzieningenrechter van 10 januari 2012. Klaagster is van mening dat dit beslag ten onrechte is gelegd, omdat zij als natuurlijk persoon geen partij is;

b. dat blijkens de begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht, waarbij een declaratie van het kantoor S Advocaten aanzienlijk is gematigd, sprake is geweest van excessief declareren, daar maar liefst 41% teveel in rekening is gebracht;

c. dat S Advocaten (in de persoon van mr. N) het aan X B.V. in rekening gebrachte en door deze B.V. betaalde griffierecht ad € 1.845,--, dat het kantoor retour had ontvangen, niet aan klaagster althans X B.V. heeft teruggestort. Klaagster had op 6 maart 2009 haar toestemming aan verrekening van dit bedrag onthouden;

d. dat S Advocaten een bedrag van € 5.122,05 aan rente in rekening brengt, terwijl in de beschikking van de voorzieningenrechter geen woord staat over de verschuldigdheid van rente en/of kosten. Klaagster is van mening dat S Advocaten al rente heeft ontvangen over het bedrag ad € 30.000,-- dat in depot is gestort en geen titel heeft om rente te vorderen;

e. dat S Advocaten onduidelijkheid schept over zijn rechtsopvolgers. Klaagster heeft geen stukken gezien waaruit blijkt dat H Advocaten, waaraan verweerder verbonden is, gerechtigd zou zijn om de door S Advocaten uitgeschreven nota’s te incasseren;

f. dat klaagster, althans haar beheer B.V. een bedrag van € 5.055,79 van S Advocaten terug wenst te ontvangen, waarin begrepen het door S Advocaten retour ontvangen griffierecht ad € 1.845,--;

g. verweerder heeft gehandeld in strijd met de Verordening op de administratie en de financiële integriteit (Vafi).

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is de norm van artikel 46 Advocatenwet, voor zover inhoudende dat de advocaten aan tuchtrechtspraak onderworpen zijn terzake van inbreuken op verordeningen van de Nederlandse Orde en terzake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Deze norm is onder meer uitgewerkt in de regel dat de advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden en de regel dat de advocaat het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening behoort te brengen. De tuchtrechter is echter niet bevoegd om geschillen over declaraties te beoordelen, doch waakt slechts tegen excessief declareren.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Dit klachtonderdeel berust op de stelling dat klaagster als natuurlijk persoon geen partij is bij de beschikking van 10 januari 2012 van de voorzieningenrechter.

Uit de hierboven deels geciteerde opdrachtbevestiging van 9 september 2008 blijkt echter dat klaagster pro se hoofdelijke aansprakelijkheid met de desbetreffende vennootschappen heeft aanvaard voor de declaraties van het kantoor van verweerder. Voorts blijkt uit de door klaagster overgelegde beschikking van de voorzieningenrechter van 10 januari 2012 dat het verzoekschrift onder meer is gericht tegen klaagster in persoon en dat de voorzieningenrechter de door de Raad van Toezicht begrote declaraties heeft goedgekeurd en de tenuitvoerlegging daarvan heeft bevolen. In zoverre mist de klacht dus feitelijke grondslag.

5.3 De vraag is echter of het bedingen van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de declaraties van het kantoor van verzoeker – waarbij de raad opmerkt dat de declaraties waarvoor verweerder bij klaagster verhaal zoekt zijn gericht aan klaagsters besloten vennootschappen - niet in strijd is met het bepaalde in gedragsregel 28 lid 1, dat als volgt luidt:

“Het is de advocaat niet geoorloofd voor de betaling van zijn declaratie andere zekerheid aanvaarden dan een voorschot in geld, behoudens in bijzondere gevallen en dan slechts na overleg met de deken.”

5.4 Klaagster heeft dit punt niet aangeroerd en ook verweerder rept hier niet over. Ook de deken heeft er in zijn onderzoek geen aandacht aan geschonken. Het komt de raad gewenst voor, dat de deken dit alsnog doet, zodat klaagster en verweerder zich daarover (schriftelijk) kunnen uitlaten. De klacht zal met het oog op dit onderdeel worden terugverwezen naar de deken.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5 Dit klachtonderdeel berust op de stelling dat de Raad van Toezicht bij beslissing van 22 april 2010 een declaratie van 14 oktober 2008 ten bedrage van € 40.229,83 heeft begroot op € 28.844,34. Volgens klaagster is hierdoor sprake geweest van excessief declareren, daar 41% teveel in rekening is gebracht.

5.6 Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij verantwoordelijk is voor de declaraties en niet zijn kantoorgenoot, tegen wie klaagster ook een klacht heeft ingediend. 

5.7 Verweerder heeft in het verweer bij de deken bevestigd dat de declaratie van € 40.229,83 door de Raad van Toezicht is begroot op € 28.844,34. Verweerder heeft voorts gesteld dat naar aanleiding van de begroting de desbetreffende declaratie is gecrediteerd en dat S Advocaten op 10 mei 2010 een nieuwe declaratie voor het door de Raad van Toezicht begrote bedrag heeft verzonden.

5.8 Gezien het voorgaande staat vast dat de declaratie in kwestie is verminderd met € 11.385,49, ofwel ruim 28%. 

Naar het oordeel van de raad rechtvaardigt dit feit op zichzelf de conclusie dat geen redelijk salaris als bedoeld in voormelde regel in rekening is gebracht.

5.9 Verweerder heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien juist gebleken, meebrengen dat de beslissing van de Raad van Toezicht in een ander daglicht komt te staan en die nopen tot het oordeel dat wel een redelijk salaris in rekening is gebracht.

5.10 Gezien het voorgaande is klachtonderdeel b gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11 Terzake van dit klachtonderdeel heeft klaagster aangevoerd dat een kantoorgenoot van verweerder (mr. M) in een brief van 3 maart 2009 aan een van haar vennootschappen, SH BV, heeft voorgesteld een bedrag aan terug te ontvangen griffierecht ad € 1.845,00 te verrekenen met enkele bedragen aan openstaande declaraties. Klaagster heeft aangevoerd dat zij vervolgens bij brief van 6 maart 2009 heeft meegedeeld niet akkoord te gaan met verrekening. Volgens klaagster heeft zij nadien het terug te ontvangen bedrag ad € 1.845,00 niet ontvangen.

5.12 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn procureur, H Advocaten en Notarissen, ten onrechte bij S Advocaten griffierecht in rekening heeft gebracht en dat H Advocaten en Notarissen het door S Advocaten aan H Advocaten en Notarissen betaalde bedrag aan S Advocaten heeft gerestitueerd. S Advocaten heeft volgens verweerder het griffierecht niet aan de cliënt gedeclareerd. Om die reden heeft de cliënt volgens verweerder geen aanspraak op restitutie door S Advocaten en gaat klaagster er ten onrechte van uit dat zij aanspraak heeft op het bedoelde bedrag ad € 1.845,00.

5.13 In de repliek heeft klaagster vervolgens gewezen op de brief van 3 maart 2009 van mr. M, waarin deze bevestigt dat de declaratie voor het griffierecht door zijn kantoor is voldaan en vervolgens aan de cliënte is doorbelast. Klaagster heeft in aansluiting daarop verwezen naar een brief van mr. M van 27 oktober 2008 waarin deze schrijft dat hij het aan hem in rekening gebrachte griffierecht “hierbij” aan klaagsters vennootschap doorberekent en verwijst naar een factuur van 27 oktober 2008 waarop aan onbelaste verschotten € 1.845,00 in rekening is gebracht, welke declaratie door klaagsters vennootschap is voldaan.

5.14 Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat zij het bedrag van € 1.845,00 heeft gestort op de rekening van H Advocaten en Notarissen, welk kantoor het bedrag heeft geretourneerd aan S Advocaten, die het aan klaagster had moeten terugbetalen. Ook heeft klaagster er bij die gelegenheid op gewezen dat de declaratie van 17 oktober 2008 niettemin is verrekend met het depot.

5.15 In reactie hierop heeft verweerder gesteld dat men in de administratie van S Advocaten geen restitutie van H Advocaten en Notarissen heeft aangetroffen, maar ook dat aan klaagster of een van haar vennootschappen geen factuur voor het griffierecht is gestuurd.

5.16 Gezien de door klaagster aangehaalde brief van mr. M van 3 maart 2009, waarin deze expliciet vraagt om toestemming van verrekening met het door klaagsters vennootschap terug te ontvangen griffierecht ad € 1.845,00, gevoegd bij de door klaagster overgelegde declaratie van 27 oktober 2008, heeft verweerder in de stukken en ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over het in rekening brengen van het griffierecht, de betaling ervan en de vraag waarom er geen aanspraak op restitutie door klaagsters vennootschap zou bestaan in weerwil van de schriftelijke mededeling van mr. M in diens brief.

5.17 De raad is van oordeel dat, nu het gezien de terechte vragen van klaagster op de weg van verweerder had gelegen om duidelijkheid te verschaffen, verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld in deze financiële aangelegenheid. In zoverre is klachtonderdeel c gegrond.

5.18 Voor zover klaagster verweerder ook handelen in strijd met de Vafi heeft verweten, is daarvan naar het oordeel van de raad niet gebleken. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.19 Dit klachtonderdeel betreft een geschil betreffende het bedrag dat S Advocaten terzake van rente over de door de Raad van Toezicht begrote facturen aan klaagster c.q. de betrokken vennootschap in rekening brengt.

Het betreft hier een geschil van civielrechtelijke aard, waarover de Raad van Discipline niet oordeelt.

5.20 Voor zover in dit klachtonderdeel wordt geklaagd over de omstandigheid dat verweerder de beschikking van de voorzieningenrechter executeert met een bedrag aan rente, zonder dat rente in de beschikking is genoemd, is de raad bevoegd daarover te oordelen. 

Blijkens de beschikking heeft deze betrekking op daarin specifiek genoemde declaraties en declaratiebedragen tot een totaal van € 32.451,75, zonder dat daarbij aanspraken op of bedragen wegens vertragingsrente worden genoemd. Vaststaat dat de door verweerder, althans diens kantoorgenoot ingezette executie mede betrekking heeft op bedragen aan rente.

Klaagster heeft er met juistheid op gewezen dat aan de executie in zoverre een executoriale titel ontbreekt.

5.21 Ter zitting heeft verweerder niet kunnen verklaren op basis van welke titel in het kader van de executie van de beschikking van de voorzieningenrechter tevens rente wordt geïncasseerd.

5.22 Nu dit laatste niettemin is gebeurd heeft verweerder naar het oordeel van de raad niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. 

In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.23 Op basis van de stukken is duidelijk dat de beschikking van de voorzieningenrechter tot tenuitvoerlegging van de goedgekeurde declaraties is verleend ten gunste van S Advocaten en is de executie uitgevoerd uit naam van S Advocaten. 

5.24 Naar het oordeel van de raad bestaat er aldus geen onduidelijkheid over de rechtsopvolging van S Advocaten, omdat het incassotraject door S Advocaten wordt uitgevoerd. 

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

5.25 Onder verwijzing naar hetgeen de raad bij klachtonderdeel d heeft overwogen, overweegt de raad ook hier dat de vraag welk bedrag klaagster en/of haar vennootschappen aan S Advocaten verschuldigd zijn dan wel eventueel hebben te ontvangen, een geschil van civielrechtelijke aard betreft, waarover de raad niet oordeelt. 

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

5.26 Ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat dit klachtonderdeel ook tot de klacht behoort. Klaagster heeft evenwel niet onderbouwd waarom verweerder zou hebben gehandeld in strijd met de Vafi. Zoals de raad hiervoor reeds heeft overwogen, is niet gebleken van gedragingen in strijd met de Vafi. 

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6 GEEN EINDBESLISSING

 Nu de beslissing ter zake van klachtonderdeel a met het oog op nader dekenonderzoek wordt aangehouden zal thans ook ter zake van de overige klachtonderdelen geen beslissing worden gegeven, maar zal deze eveneens worden aangehouden totdat ook op klachtonderdeel a kan worden beslist.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verwijst de klacht terug naar de deken voor nader onderzoek naar klachtonderdeel a;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, T. Hordijk, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze tussenbeslissing kan in beginsel geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.