ECLI:NL:TADRSGR:2014:205 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4572/14.157

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:205
Datum uitspraak: 28-07-2014
Datum publicatie: 19-09-2014
Zaaknummer(s): R. 4572/14.157
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement Het is niet de taak van de tuchtrechter om de bezwaren te beoordelen die een failliet heeft wat betreft het beleid van de curator. Dit is slechts anders wanneer zou blijken dat de curator zich in diens hoedanigheid van curator heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Op basis van de stukken kan dit laatste niet worden vastgesteld. De klacht van klaagsters sub 2 is kennelijk ongegrond.   Klaagster sub 1 is wel gelieerd aan de failliete vennootschap  via klaagster sub 2 maar is geen bestuurder/aandeelhouder van laatstbedoelde. Zij mist dan ook voldoende belang bij deze kwestie, zodat zij in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden geacht

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 10 juli 2014 met kenmerk K060 2014, door de raad ontvangen op 11 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1. Verweerder is curator in het faillissement van A. BV. Dit faillissement is op 23 december 2010 uitgesproken.

1.2. Op 19 april 2012 heeft verweerder in zijn hoedanigheid van curator in dit faillissement rechtsmaatregelen genomen tegen klaagsters.

1.3. Bij brief van 13 juli 2012 heeft de heer W. in zijn hoedanigheid van directeur van klaagsters een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator bij de rechter-commissaris alsmede is door de heer W. een verzoek ex artikel 73 Faillissementswet gedaan om verweerder te ontslaan.

1.4. Bij beschikking van 28 september 2012 heeft de rechtbank Den Haag de heer W. niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

1.5. Op 3 april 2013 heeft de rechtbank Den Haag vonnis gewezen en zijn klaagsters veroordeeld tot het betalen aan de curator van een bedrag inclusief rente en kosten van circa € 105.000,--. De reconventionele vorderingen van klaagsters zijn afgewezen.

1.6. Bij kort geding vonnis van 16 mei 2013 van de rechtbank Den Haag zijn de vorderingen van verweerder strekkende tot voldoening aan de inlichtingenplicht ex artikel 105 en 106 van de Faillissementswet en de vordering ex artikel 842a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afschrift te doen althans inzage te geven, althans uittreksel te doen aan de curator van de in de dagvaarding genoemde bescheiden afgewezen. De reconventionele vorderingen van klagers tot opheffing van de gelegde beslagen en schorsing van de executie zijn eveneens afgewezen.

1.7. Klaagsters hebben incidenteel appèl ingesteld op 24 april 2013, waarin om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is verzocht. Bij arrest van 15 oktober 2013 van het hof Den Haag is deze incidentele vordering afgewezen en is de zaak verwezen naar de rol van 26 november 2013 voor memorie van antwoord.

1.8. Verweerder heeft eenmaal een uitstel van zes weken verzocht en vervolgens de memorie van antwoord ingediend. Op verzoek van klaagsters zal het pleidooi plaatsvinden op 9 december 2014.

1.9. Bij brief van 20 februari 2014 heeft de heer W. namens klaagsters een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klaagsters verweerder dat hij:

 a) buiten zijn taak als curator is getreden;

 b) oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn rechtspositie om in  onderhandeling te treden over aandelen van de niet failliete  vennootschappen;

 c) onjuiste/onvolledige informatie heeft verstrekt aan de Rechtbank;

 d) bestuurder(s) heeft geïntimideerd;

 e) het faillissement bewust heeft vertraagd om er zelf beter van te  worden.

3. BEOORDELING

3.1 De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Uit de stukken volgt dat klaagster sub 2 enig bestuurder/aandeelhouder is van de failliet verklaarde vennootschap, waarmee haar belang in deze kwestie voldoende is gegeven. Klaagster sub 2 moet dan ook ontvankelijk worden geacht in haar klacht. Klaagster sub 1 is wel gelieerd is aan de failliete vennootschap  via klaagster sub 2 maar is geen bestuurder/aandeelhouder van laatstbedoelde. Zij mist dan ook voldoende belang bij deze kwestie, zodat zij in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden geacht.

3.2 Uit de stukken blijkt dat klaagster sub 2 bezwaar maakt tegen de stappen die door verweerder in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement al dan niet zijn ondernomen. Voorts staat vast dat klaagster sub 2 een gelijk luidende klacht tegen verweerder heeft ingediend bij de Toetsingscommissie INSOLAD, die de klacht op 25 maart 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De toetsingscommissie heeft zich niet bevoegd geacht te oordelen over de klacht, nu de klacht van klaagster sub 2 reeds was voorgelegd aan de rechter-commissaris. Bij brief van 13 juli 2012 heeft de gemachtigde van klaagster sub 2 een klacht ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator bij de rechter-commissaris. Bij beschikking van 28 september 2012 heeft de rechtbank de gemachtigde van klaagster sub 2 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij in rechtsoverweging 6.3 van de beschikking overwogen dat het verzoek ook bij ontvankelijkheid zou worden afgewezen, nu geen sprake is van ernstige fouten die zouden zijn gemaakt bij het beheer van de boedel, noch van misdragingen noch van frauduleuze handelingen.

3.3 Verweerder is als curator in faillissementen volgens vaste rechtspraak van het Hof onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten, met dien verstande dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als hij zich bij de vervulling van het curatorschap zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. Het is dan ook niet de taak van de tuchtrechter om de bezwaren te beoordelen die een failliet heeft wat betreft het beleid van de curator. Dit is slechts anders wanneer zou blijken dat de curator zich in diens hoedanigheid van curator heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Op basis van de stukken kan dit laatste niet worden vastgesteld.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht van klaagsters sub 2 in al haar onderdelen kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

Verklaart de klacht, voor zover deze is ingediend door klaagster sub 1, kennelijk niet-ontvankelijk en wijst de klacht van klaagster sub 2 als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 28 juli 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.