ECLI:NL:TADRSGR:2014:203 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4388/13.295

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:203
Datum uitspraak: 08-09-2014
Datum publicatie: 19-09-2014
Zaaknummer(s): R.4388/13.295
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder is nalatig gebleven in de aanpak van twee loonvorderingszaken. Beloftes een dagvaarding te laten uitbrengen zijn niet nagekomen. Verweerder heeft klaagsters bewust onjuist geïnformeerd dat een dagvaarding zou zijn uitgebracht en dat de zaak aanhangig zou zijn. Klacht gegrond, schorsing één maand voorwaardelijk.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 11 november 2013, door de raad ontvangen op 12 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van klaagster sub 1 en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In maart 2012 heeft verweerder de behandeling van de arbeidszaken van klaagsters overgenomen van een andere advocaat.

2.3 Klaagsters waren bij dezelfde werkgever in dienst en waren op staande voet ontslagen.

2.4 Verweerder heeft klaagsters bijgestaan in een voorwaardelijke ontbindingsprocedure. Daarin heeft de kantonrechter bij beschikking van 10 april 2012 de voorwaardelijke ontbinding uitgesproken.

2.5 Verweerder heeft daarna op zich genomen om te onderzoeken of klaagsters een vordering tot betaling van achterstallig loon zouden kunnen instellen.

2.6 In of omstreeks begin september 2012 hebben klaagsters op verzoek van verweerder loonstroken aan hem ter beschikking gesteld.

2.7 Bij e-mail van 6 september 2012 heeft verweerder verzocht om ontbrekende loonstroken te mogen ontvangen. Verweerder heeft deze begin oktober 2012 ontvangen.

2.8 Bij brief van 21 november 2012 hebben klaagsters zich bij de deken over verweerder beklaagd op de grond dat verweerder eerst een half jaar niet aan hun dossier had gewerkt en daarna van alles en nog wat had beloofd, maar die beloftes niet kon waarmaken.

2.9 Op 11 februari 2013 heeft de deken met klaagsters en verweerder een bespreking gevoerd. Verweerder gaf aan dat hij ten minste drie brieven naar de werkgever had gestuurd, maar dat er geen reactie kwam. Klaagsters waren niet op de hoogte van deze acties, want verweerder had geen kopieën gestuurd van zijn brieven. In de bespreking heeft verweerder nogmaals toegezegd dat hij een concept dagvaarding zou opstellen.

2.10 Bij e-mail van 7 juni 2013 deelde verweerder naar aanleiding van vragen van klaagsters het volgende mee:

“Excuses voor mijn late reactie. De zaak is inmiddels aangebracht bij de rechtbank. De wederpartij heeft uitstel verzocht en gekregen en moet nu uiterlijk 26 juni a.s. reageren op de dagvaarding. Ik kom na die datum bij u op de zaak terug.”

2.11 Bij e-mail van 5 augustus 2013 hebben klaagsters de deken geïnformeerd dat hun, bij navraag bij de rechtbank, was gebleken dat de zaak daar niet bekend was. Hierop heeft de deken aan verweerder gevraagd een uitdraai van het roljournaal toe te zenden.

2.12 Bij e-mail van 26 augustus 2013 heeft verweerder onder meer het volgende aan klaagsters meegedeeld:

“Om met de deur in huis te vallen: de dagvaarding in uw zaak is nog niet betekend en dus ook niet aangebracht. De zaak loopt dus ook nog niet.

(…)

Ik kan niet anders constateren dan dat ik de dagvaarding op inhoudelijke gronden niet durfde te gebruiken, terwijl ik uw ‘hete adem’, met de nodige voorgeschiedenis, in mijn nek voelde. Dit heeft mij bewogen u de onjuiste mededeling te doen dat de dagvaarding was betekend en was aangebracht bij de rechtbank. Op deze ene onwaarheid zijn toen enkele andere gevolgd.”

2.13 Bij brief van 21 november 2013 hebben klaagsters zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijten klaagsters verweerder dat hij hun loonvorderingszaak links heeft laten liggen en dat hij zijn beloftes niet nakomt en klaagsters bewust onjuist heeft geïnformeerd. Ondanks toezeggingen zorgt verweerder er niet voor dat de dagvaarding wordt uitgebracht en dat de loonvorderingsprocedure van start gaat.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij verzuimd heeft de dagvaarding voor klaagsters te laten uitbrengen en dat hij klaagsters bewust onjuist heeft geïnformeerd. Op het verder gevoerde verweer zal de raad hierna waar nodig ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Zoals volgt uit de onder nummer 2 vermelde feiten heeft verweerder, nadat hij in maart 2012 de opdracht van klaagsters had aangenomen, lange tijd niet zorggedragen voor het opstellen of uitbrengen van de dagvaarding. Verweerder heeft klaagsters tijdens een bespreking bij de deken op 11 februari 2013 toegezegd de dagvaarding alsnog in concept op te stellen. Dat heeft verweerder weliswaar gedaan, maar daarna heeft hij nagelaten om de dagvaarding in definitieve vorm op te maken en door de deurwaarder te laten betekenen. 

Verweerder is zelfs zo ver gegaan dat hij klaagsters in strijd met de waarheid heeft meegedeeld dat de zaak bij de rechtbank was aangebracht. Eerst in zijn e-mail van 26 augustus 2013 heeft verweerder, nadat hem door de deken was gevraagd om het roljournaal van de zaak toe te zenden, aan klaagsters bevestigd dat de dagvaarding niet was betekend en dat hij klaagsters onjuist had geïnformeerd.

5.2 Gezien het voorgaande is de klacht gegrond.

6 MAATREGEL

 Door zijn nalaten, gevolgd door het bewust onjuist informeren van klaagsters heeft verweerder ernstige schade toegebracht aan het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening en in de advocatuur. Een zware maatregel is daarom geboden. Ter zitting heeft verweerder weliswaar verklaard dat hij er nu “anders in staat“, maar dat leidt niet tot een andere beslissing.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt als maatregel op schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaar aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagsters

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl