ECLI:NL:TADRSGR:2014:200 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4302/13.209b
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2014:200 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-09-2014 |
Datum publicatie: | 19-09-2014 |
Zaaknummer(s): | R.4302/13.209b |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën |
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Eindbeslissing na tussenbeslissing van 14 april 2013. Daar was, onder verwijzing naar een begrotingsbeslissing van de Raad van Toezicht, geoordeeld dat, daar de declaratie in kwestie was verminderd met ruim 28%, de klacht wegens excessief declareren gegrond is. Ook de klacht dat klaagster een betaald voorschot niet heeft terugontvangen, waarover verweerder onduidelijkheid heeft laten ontstaan, is gegrond. Ten onrechte heeft de advocaat rente geëxecuteerd, daar die niet is begrepen in de beschikking van de voorzieningenrechter, verkregen na de begroting van de Raad van Toezicht. Overige klachtonderdelen ongegrond. In de eindbeslissing oordeelt de raad dat het verwijt dat ten laste van klaagster in privé beslag is gelegd voor declaraties aan haar B.V.’s, ongegrond is. In de omstandigheden van deze zaak strekt de werking van gedragsregel 28 lid 3 niet zover uit dat het een advocaat in die omstandigheden niet zou zijn toegestaan om bij aanvang van de opdracht hoofdelijke aansprakelijkheid van de cliënt in privéhoedanigheid te verlangen. Het hier op betrekking hebbende klachtonderdeel is ongegrond. Enkele waarschuwing. |
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 De raad verwijst naar het procedureverloop zoals is vermeld in de tussenbeslissing van 14 april 2014.
1.2 Bij brief van 26 juni 2014, bij de raad ontvangen op 27 juni 2014, heeft de deken verslag uitgebracht van zijn nadere onderzoek betreffende klachtonderdeel a.
1.3 Bij brief van 2 juli 2014, bij de raad ontvangen op 3 juli 2014, heeft de deken de in zijn verslag genoemde brieven van 8 mei 2014 van de zijde van verweerder en van 26 mei 2014 van de hand van klaagster aan de raad toegezonden.
2 FEITEN
2.1 De raad verwijst naar hetgeen omtrent de feiten is vermeld in de tussenbeslissing van 14 april 2014.
3. BEOORDELING
3.1 Ten vervolge op hetgeen in de tussenbeslissing ten aanzien van de onderdelen van de klacht is overwogen, overweegt de raad ten aanzien van klachtonderdeel a nader als volgt.
3.2 De raad betrekt de mogelijke werking van gedragsregel 28 lid 1 bij de beoordeling met het oog op de omstandigheid dat klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd dat verweerder op haar pensioenuitkering executoriaal beslag heeft gelegd. Dat beslag is enkel mogelijk door de werking van de clausule inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid in de opdrachtbevestiging.
3.3 Anders dan de deken in zijn verslag van 26 juni 2014 heeft overwogen, speelt mogelijke verjaring in verband met het verstrijken van een redelijke termijn geen rol. De beslaglegging vond immers plaats in november 2012, terwijl de klacht op 18 februari 2013 is ingediend. Aldus is er geen sprake van zodanig tijdsverloop dat het zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van dit klachtonderdeel.
3.4 Verweerder heeft in zijn brief van 8 mei 2014 aan de deken opgemerkt dat de hoofdelijke aansprakelijkheid in de brief van 29 september 2008, die door klaagster ook in privé is getekend, ten doel had ervoor te zorgen dat de voorschotten die door M B.V. waren betaald, ook konden worden aangewend voor de betaling van declaraties voor werkzaamheden in zaken, behandeld voor klaagster (zelf) en/of voor andere groepsvennootschappen.
Op zichzelf bezien kan de raad deze toelichting niet plaatsen, nu uit het verweer blijkt dat alle voorschotten (depots) waren gestort door M B.V. en de declaraties van verweerders kantoor steeds zijn gestuurd aan groepsvennootschappen, en niet aan klaagster privé.
3.5 Echter acht de raad het volgende doorslaggevend.
Uit de dossierstukken, waaronder de brief van 14 oktober 2008 van verweerder aan B B.V. en verweerders brief van 8 mei 2014 aan de deken, blijkt dat een niet gering deel van de door verweerder en zijn kantoorgenoten verrichte werkzaamheden betrekking had op klaagster. Klaagster was door de curatoren als vennootschapsbestuurder aansprakelijk gesteld en zij was, tezamen met twee groepsvennootschappen (waaronder B B.V.), hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de boedel van een bedrag van ca. € 5 miljoen. Op grond van het rechtbankvonnis van 30 juli 2008 waren door de curatoren beslagen ten laste van klaagster gelegd. De werkzaamheden hebben na het tekenen van de opdracht betrekking gehad op het (mede) namens klaagster instellen van hoger beroep tegen het vonnis.
3.6 De door klaagster getekende opdrachtbevestiging heeft derhalve ook betrekking op werkzaamheden te verrichten ten behoeve van klaagster zelf. De omstandigheid dat verweerder de declaraties aan groepsvennootschappen (waaronder B B.V.) van klaagster heeft gestuurd, maakt dit niet anders.
3.7 De raad is van oordeel dat de werking van gedragsregel 28 lid 3 zich niet zover uitstrekt dat het een advocaat in de hiervoor vermelde omstandigheden niet zou zijn toegestaan om bij aanvang van de opdracht hoofdelijke aansprakelijkheid van de cliënt in privé-hoedanigheid te verlangen.
3.8 De raad komt aldus tot het oordeel dat verweerder geen verwijt treft van het treffen van incassomaatregelen zoals in casu het leggen van executoriaal beslag ten laste van klaagster, op basis van de bij aanvang van de opdracht overeengekomen hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.9 Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel a ongegrond is.
3.10 Met inachtneming van hetgeen verder in de tussenbeslissing van 14 april 2014 is overwogen komt de raad tot de hierna vermelde beslissing.
4. MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.
5. BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klachtonderdeel b gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c gegrond in de onder nummer 5.17 van de tussenbeslissing van 14 april 2014 vermelde zin;
- verklaart klachtonderdeel d gegrond in de onder nummer 5.22 van de tussenbeslissing van 14 april 2014 vermelde zin;
- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, T. Hordijk, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl