ECLI:NL:TADRSGR:2014:187 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4390/13.297

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:187
Datum uitspraak: 07-07-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R. 4390/13.297
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Het verweer dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien de klacht te laat is ingediend, wijst de raad af. De klacht is minder dan twee jaar na het niet aanbrengen van de hoger beroep dagvaarding ingediend. In aanmerking nemende dat door het Hof van Discipline in uitspraken, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een termijn van ongeveer drie jaar heeft aangehouden, maakt dat klager ontvangen wordt in zijn klacht. Klager verwijt verweerder dat deze verzuimd heeft de appeldagvaarding aan te brengen bij het hof. Verweerder heeft verzuimd om het door hem gestelde gegeven advies, te weten dat hij klager niet in hoger beroep zou willen bijstaan en de hoger beroep dagvaarding niet zou aanbrengen bij het hof, niet schriftelijk vastgelegd. Het ligt op de weg van de advocaat om, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid en geschil, gemaakte afspraken met de cliënt schriftelijk vast te leggen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, komt dit voor zijn risico. De raad houdt het er voor dat verweerder klager er niet op gewezen heeft dat het hoger beroep kansloos was, althans dat hij verweerder niet, althans niet duidelijk, kenbaar heeft gemaakt dat hij de hoger beroep dagvaarding niet zou aanbrengen. Verweerder heeft niet de zorgvuldigheid ten opzichte van klager betracht zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond. Verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 november 2013 met kenmerk R/12/13/131, door de raad ontvangen op 14 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klager is eerder in een arbeidsrechtelijk geschil bijgestaan door twee advocaten. Bij vonnis van 30 december 2010 zijn zowel klager als de wederpartij in het ongelijk gesteld.

2.2 Een derde advocaat heeft op verzoek van klager een hoger beroep dagvaarding uit laten brengen doch wenste de zaak niet verder te behandelen.

2.3 Bij brief van 6 juni 2011 heeft deze advocaat klager gewezen op de consequenties als de hoger beroep dagvaarding niet tijdig zou worden aangebracht.

2.4 Op 9 juni 2011 heeft klager met verweerder een inleidend gesprek gevoerd op verweerders kantoor. Klager heeft verweerder verzocht om het hoger beroep voort te zetten.

2.5 Op 14 juni 2011 heeft verweerder het dossier van de voormalige advocaat van klager ontvangen.

2.6 De tegen 19 juni 2011 uitgebrachte appeldagvaarding is niet door verweerder bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage aangebracht.

2.7 Klager heeft zich uiteindelijk tot een vierde advocaat gewend.

2.8 Bij brief van 1 april 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.9 Op 23 mei 2013 heeft klager een bespreking gehad op het Bureau van de deken en zijn klacht nader toegelicht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat deze verzuimd heeft de appeldagvaarding aan te brengen bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage zodat hij niet de gelegenheid heeft gehad om het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep te laten beoordelen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder merkt op dat de klacht te laat is ingediend. Verweerder wijst erop dat hij op 9 juni 2011 een inleidend gesprek heeft gevoerd en met klager heeft besproken dat hij eerst het volledige dossier zou moeten ontvangen om te beoordelen of hij het hoger beroep voor klager zou willen voeren. Enkele weken na 9 juni 2011 heeft verweerder het dossier van klager ontvangen. Na bestudering van het dossier is verweerder gebleken dat het instellen van hoger beroep niet zinvol was. Hij heeft zijn bevindingen met klager besproken en, gelet op zijn advies, de hoger beroep dagvaarding niet aangebracht bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage. Verweerder heeft klager het volledige dossier meegeven zodat deze zich nog kon wenden tot een andere advocaat. De termijn om de dagvaarding aan te brengen verliep namelijk binnen enkele dagen. Verweerder heeft klager nog gewezen op de brief van 6 juni 2011 van zijn voormalige advocaat. Verweerder heeft totdat de klacht werd ingediend, niets meer van klager over deze kwestie gehoord. Wel heeft verweerder nog een aantal andere zaken voor klager behandeld.

5 BEOORDELING

 Ontvankelijkheid

5.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan uit mag gaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval moeten maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

5.2 Gelet op het feit dat de klacht minder dan twee jaar na het niet aanbrengen van de hoger beroep dagvaarding is ingediend, kan klager ontvangen worden in zijn klacht.

Inhoudelijke beoordeling

5.3 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid bepaalt met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste gediend zijn. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel pas aan de orde zijn als een advocaat kennelijk onjuist adviseert en optreedt en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. De advocaat moet zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk zal zijn en waartoe hij wel of niet bereid is.

5.4 Klager betwist de stelling van verweerder dat deze met hem besproken heeft dat hij klager niet in hoger beroep zou willen bijstaan en derhalve niet de hoger beroep dagvaarding zou aanbrengen bij het gerechtshof. Verweerder heeft verzuimd om het door hem gestelde gegeven advies schriftelijke vast te leggen. Het ligt op de weg van de advocaat om, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid en geschil, gemaakte afspraken met de cliënt schriftelijk vast te leggen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, komt dit voor zijn risico.

5.5 Nu er geen schriftelijk advies is waaruit blijkt dat verweerder klager negaitef heeft geadviseerd over het aanbrengen van de hoger beroep dagvaarding houdt de raad het ervoor dat verweerder klager niet gewezen heeft dat het hoger beroep kansloos was, althans dat hij verweerder niet, althans niet duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij de hoger beroep dagvaarding niet zou aanbrengen.

5.6 Verweerder heeft derhalve niet de zorgvuldigheid ten opzichte van klager betracht zoals van een behoorlijk advocaat verwacht wordt.

5.7 De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

 Gelet op het gegrond bevonden klachtonderdeel acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. De raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat doordat verweerder de appeldagvaarding niet heeft aangebracht en verweerder klager hieromtrent ook niet deugdelijk heeft geïnformeerd, klager de mogelijkheid heeft ontnomen om de beslissing van de kantonrechter nog te laten beoordelen door een hogere instantie.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl