ECLI:NL:TADRSGR:2014:184 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4382/13.289

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:184
Datum uitspraak: 07-07-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R. 4382/13.289
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: De verwijten betreffen hoofdzakelijk de kwaliteit van de dienstverlening en het niet tijdig aanvragen van toevoegingen. In één van de door verweerder te behandelen zaken heeft deze, ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van klaagster, voordien noch nadien, klaagster op de hoogte gesteld van de gang van zaken. Hij heeft voorts in een andere zaak pas na een rappel van de zijde van klaagster de verjaring gestuit. In beide zaken heeft verweerder niet de noodzakelijke voortvarendheid betracht, terwijl hij voorts in één van de zaken onvoldoende deugdelijk en ontijdig heeft geadviseerd met betrekking tot het al dan niet doorzetten van de hoger beroep procedure en zijn beslissing om de zaak niet aan te brengen, ondanks verzoeken daartoe van klaagster, niet nader gemotiveerd. Verweerder had direct na het aannemen van de zaak een verzoek tot gefinancierde rechtsbijstand in moeten dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand zodat er op korte termijn duidelijkheid zou zijn over de financiële consequenties van de belangenbehartiging door verweerder voor klaagster. Het klachtonderdeel dat ziet op het vergoed krijgen van de schade wordt ongegrond verklaard aangezien het niet tot de taak van een tuchtrechter behoort om een mogelijk geleden schade van de zijde van klaagster vast te stellen. De Raad oordeelt dat verweerder zijn zorgplicht jegens klaagster niet is nagekomen en verklaart drie van de vier klachtonderdelen gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat verweerder onlangs voor eenzelfde soort klacht een berisping opgelegd is.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 november 2013 met kenmerk K148 2013, door de raad ontvangen op 5 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van de voorzitster en de tweede secretaris van klaagster, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Op 6 november 2012 zijn van de zijde van klaagster een drie dossiers overhandigd aan verweerder met het verzoek om de belangen van de vereniging daarin te behartigen. Het betrof een hoger beroep van een kort geding met als wederpartij  stichting X., een zaak tegen medium M. en de kwestie A.

2.2 Op 7 november 2012 is van de zijde van klaagster per e-mail informatie aan verweerder opgestuurd over de lopende zaken.

2.3 Bij e-mailbericht van 27 november 2012 is van de zijde van klaagster nog een aantal voor de zaak tegen stichting X. relevante mails aan verweerder gestuurd.

2.4 Bij e-mailbericht van 20 januari 2013 heeft de eerdere advocaat van klaagster het bestuur van klaagster erop gewezen dat in de zaak tegen stichting X. de hoger beroep dagvaarding uiterlijk op 29 januari 2013 aangebracht diende te worden bij het Gerechtshof Amsterdam.

2.5 Op 20 januari 2013 heeft de voorzitter van klaagster verweerder per e-mail bericht dat klaagster ervan uit was gegaan dat verweerder de dossiers al had opgevraagd bij de voormalige advocaat van klaagster.

2.6 In reactie op het hiervoor genoemde bericht heeft verweerder bij e-mailbericht van 20 januari 2013 klaagster meegedeeld dat er nog griffierecht betaald diende te worden in verband met het zullen aanbrengen van de dagvaarding in hoger beroep uiterlijk op 29 januari 2013.

2.7 In de ochtend van 28 januari 2013 heeft verweerder de voorzitster van klaagster telefonisch meegedeeld de hoger beroep dagvaarding aan te brengen bij het Gerechtshof Amsterdam.

2.8 Op 28 januari 2013 heeft verweerder de voorzitster van klaagster later op de dag mondeling meegedeeld dat hij adviseert om het hoger beroep niet door te zetten, maar in plaats daarvan een bodemprocedure te starten. Hij zou in verband met zijn advies de dagvaarding niet aanbrengen bij het gerechtshof Amsterdam.

2.9 In reactie op deze mail heeft klaagster verweerder op 28 januari 2013 verzocht om zijn advies per mail te sturen.

2.10 Op 28 januari 2013 heeft verweerder klaagster kort zijn advies om een bodemprocedure te starten kort bevestigd.

2.11 Op 29 januari 2013 is de hoger beroep dagvaarding niet bij het gerechtshof Amsterdam aangebracht.

2.12 Op 31 januari 2013 heeft verweerder in de zaak tegen de stichting X. een toevoeging aangevraagd.

2.13 Op 31 januari 2013 is door klaagster aan verweerder verzocht in de kwestie van medium M. de verjaring te stuiten. Bij e-mailbericht van 2 maart 2013 heeft de secretaris van de klaagster verweerder verzocht contact op te nemen aangezien verweerder ondanks eerder gedane toezeggingen niet terugbelde.

2.14 Op 4 februari 2013 heeft verweerder in de zaak van medium M. een toevoeging aangevraagd.

2.15 Op 4 maart 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand in de zaak tegen de stichting X. de toevoegingsaanvraag afgewezen aangezien de kwestie een bedrijfsbelang betrof.

2.16 Bij e-mailberichten van 13 en 19 maart 2013 is verweerder door klaagster gevraagd om een inhoudelijke reactie te geven op de gang van zaken.

2.17 Op 21 maart 2013 heeft verweerder aan klaagster meegedeeld dat hij een afspraak tracht te regelen met de wederpartij en dat hij de verjaring heeft gestuit in de zaak van medium M.

2.18 Bij e-mailberichten van 21 en 26 maart 2013 is verweerder van de zijde van klaagster gevraagd om klaagster te informeren welke werkzaamheden verweerder verricht heeft en hoe hij de zaak verder zal behandelen.

2.19 Op 23 april 2013 heeft klaagster over verweerder geklaagd bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat:

a. deze in de zaak tegen de stichting X. niet voortvarend te werk is gegaan;

b. hij in de zaak medium M. eveneens niet voortvarend te werk gegaan en pas na een rappel van de zijde van klaagster de verjaring gestuit heeft;

c. hij in beide zaken te laat toevoegingen aangevraagd heeft;

d. klaagster ten gevolge van de handelwijze van verweerder schade heeft geleden.

Klaagster heeft het klachtonderdeel dat zag op kwestie A. bij de mondelinge behandeling ingetrokken.

4 VERWEER

4.1 Verweerder deelt mee dat hij nog in afwachting was van stukken van klaagster in de zaak van de stichting X. Doordat hij de stukken later ontving, kon hij pas in een laat stadium het advies geven. Na bestudering van het kort geding vonnis leek het verweerder beter een bodemprocedure te starten omdat de kort geding rechter overwogen had dat de zaak zich niet leende voor behandeling in kort geding. Verweerder heeft dit op 29 januari 2013 aan klaagster bevestigd. Er is geen uitvoerig schriftelijk advies gegeven door verweerder en evenmin heeft verweerder zijn standpunt toegelicht in een bespreking, zoals door klaagster was verzocht. Hij heeft klaagster er ook niet op gewezen dat een herstelexploit zou kunnen worden uitgebracht en dat het hoger beroep dan alsnog zou kunnen worden aangebracht.

4.2 Verweerder heeft getracht contact te leggen met de wederpartij, stichting X. Deze wilde niet direct in gesprek. Verweerder heeft, omdat de klacht inmiddels was ingediend, deze kwestie niet meer opgepakt.

4.3 Verweerder merkt op dat van de zijde van klaagster zeer regelmatig contact met hem gezocht werd. Verweerder kwam daardoor niet aan andere zaken toe. Dit heeft vertragend gewerkt in de zaak van klaagster.

4.4 In de zaak van medium M. heeft verweerder geen toevoeging in het dossier aangetroffen. In de zaak van de stichting X. is de toevoeging niet verleend omdat de kwestie een bedrijfsbelang betrof. In de zaak van medium M. is dit hetzelfde. Klaagster had verweerder dus het uurtarief moeten betalen.

4.5 Verweerder erkent dat hij niet voortvarend te werk is gegaan. Hij heeft niet alert gereageerd op verzoeken en e-mailberichten van klaagster. Ondanks verzoeken om een gesprek, is verweerder daarop niet ingegaan. Verweerder kan daarvoor geen verklaring geven. In de zaak medium M. heeft verweerder de verjaring gestuit na een rappel van de zijde van klaagster. Verweerder erkent dat hij de stuiting eerder had kunnen doen, in plaats van kort voor het verstrijken van de termijn. Hij zal de zaak aanmelden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdelen a en b

5.1 Vaststaat dat verweerder klaagster niet eerder dan op 28 januari 2013 heeft meegedeeld dat hij de hoger beroep dagvaarding in kort geding niet zou aanbrengen bij het hof nadat hij eerder op die dag nog had meegedeeld dat hij daar wel toe zou overgaan en adviseerde om een bodemprocedure te starten. Vaststaat verder dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van klaagster, voordien noch nadien klaagster op de hoogte heeft gesteld van de gang van zaken en dat hij zijn beslissing om de zaak niet aan te brengen, ondanks verzoeken daartoe van verweerster, niet nader heeft gemotiveerd. Voorts is niet komen vast te staan dat verweerder, zoals verzocht was door klaagster, contact heeft opgenomen met de wederpartij.

5.2 In de zaak van M. heeft verweerder erkend dat hij pas na een rappel van de zijde van klaagster de verjaring heeft gestuit.

5.3 De raad oordeelt dat verweerder niet de noodzakelijke voortvarendheid betracht heeft in beide zaken van klaagster en dat hij voorts in de zaak tegen de stichting X. voorts onvoldoende deugdelijk en ontijdig heeft geadviseerd met betrekking tot het al dan niet doorzetten van de hoger beroep procedure. Verweerder heeft klaagster derhalve in het ongewisse gelaten en zijn zorgplicht jegens klaagster veronachtzaamd en dientengevolge niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klachtonderdelen zijn gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4 Vaststaat dat verweerder ruim twee maanden na het in behandeling nemen van de zaken een verzoek tot gefinancierde rechtsbijstand heeft aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Het had op de weg van verweerder gelegen om direct na het aannemen van de zaak een verzoek tot gefinancierde rechtsbijstand in te dienen bij de Raad voor Rechtsbijstand, zodat er op korte termijn duidelijkheid zou zijn over de financiële consequenties van de belangenbehartiging door verweerder voor klaagster.

5.5 Het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.6 Het behoort niet tot de taak van een tuchtrechter om mogelijk geleden schade van de zijde van klaagster vast te stellen. Dit is voorbehouden aan de civiele rechter.

5.7 Het klachtonderdeel is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1. De raad vindt het buitengewoon ernstig dat verweerder zijn zorgplicht jegens klaagster niet is nagekomen Dit klemt destemeer nu verweerder de raad geen goede verklaring heeft kunnen geven voor zijn nalaten en de raad niet het vertrouwen heeft gekregen dat verweerder in het vervolg op andere wijze zal handelen. Daarbij komt dat verweerder onlangs voor een zelfde soort klacht een berisping opgelegd is.

6.2. De raad acht het voorgaande in aanmerking nemende een schorsing in de uitoefening van de praktijk, zij het voorwaardelijk, passend en geboden.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a tot en met c gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd voor de duur van zes weken, tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT, Breda.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl