ECLI:NL:TADRSGR:2014:173 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4417/14.3

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:173
Datum uitspraak: 26-05-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R.4417/14.3
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht terzake van buitenproportioneel declareren in kwesties van alimentatie, omgangsregeling en boedelscheiding alsmede het tekort schieten in het inbrengen van materiaal bij de rechter. Niet gebleken van niet-naleving van gedragsregel 25. De klachtonderdelen betreffen de kwaliteit van de dienstverlening en zijn ongegrond. Klacht ongegrond.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 6 januari 2014, door de raad ontvangen op 7 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 april 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Sinds juli 2010 heeft verweerster klager bijgestaan in meerdere procedures naar aanleiding van de beëindiging van de relatie van klager met zijn ex-partner. De bijstand is verleend betreffende de kinderalimentatie, de omgang met en het gezag over de dochter en de boedelscheiding.

2.3 In augustus 2011 heeft klager aan verweerster gevraagd een herberekening van zijn draagkracht te maken. Naar aanleiding van tussentijdse contacten met klager heeft verweerster een draagkrachtberekening gemaakt en aangepast.

2.4 Op 21 mei 2012 heeft verweerster een verzoekschrift ingediend strekkende tot nihilstelling van de kinderalimentatie, welk verzoek door de rechtbank is toegewezen.

2.5 Verweerster heeft bij rechtbank en gerechtshof een procedure gevoerd betreffende de omgangsregeling voor de dochter.

2.6 In 2011 is in een beschikking van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 5 oktober 2011 een omgangsregeling vastgelegd, die door partijen in onderling overleg was vastgesteld en die door de rechter was bekrachtigd.

2.7 In juli 2012 heeft de wederpartij een verzoekschrift tot wijziging van de omgangsregeling ingediend, waartegen verweerster een verweerschrift met zelfstandige verzoeken heeft ingediend. 

Hierna heeft de rechtbank bij beschikking van 26 september 2012 de omgangsregeling uitgebreid.

2.8 Partijen zijn daarna in mediation gegaan, welke mediation is mislukt.

2.9 Hierna heeft de rechtbank bij beschikking van 11 februari 2013 het verzoek van klager tot uitoefening van het ouderlijk gezag afgewezen en de omgangsregeling nader vastgesteld.

2.10 Verweerster heeft in de loop van 2012 een boedelscheidingsprocedure voor klager aanhangig gemaakt. In die procedure heeft de rechtbank op 16 januari 2013 vonnis gewezen, waarbij de vordering van klager grotendeels is afgewezen.

2.11 Op 6 januari 2013 heeft klager de opdracht aan verweerster ingetrokken.

2.12 Bij brief van 6 juni 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij 2¾ jaar lang tekort is geschoten bij de behartiging van klagers belangen terzake van de omgangsregeling, de alimentatie, het ouderlijk gezag en de boedelscheiding. Klager is van mening dat verweerster teveel heeft gedeclareerd bij klagers rechtsbijstandsverzekeraar. Concreet verwijt klager verweerster:

a. dat zij buitenproportioneel heeft gedeclareerd; dat zij te hoge kosten in rekening heeft gebracht voor de herberekening van de kinderalimentatie, voor de omgangsregeling en voor de boedelscheiding;

b. dat zij in verzuim is gebleven bij het inbrengen en opvragen van materiaal ten behoeve van de omgangsregeling en het afdwingen daarvan bij klagers ex-partner;

c. dat de procedure van de boedelscheiding pas op 3 september 2012 heeft gediend.

3.3 Klager heeft de raad verzocht uit te spreken dat verweerster jegens hem niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel slechts geïndiceerd kan zijn indien sprake is van enig handelen van de advocaat in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij behartigt of behoort te behartigen. Die zorgplicht brengt onder meer mee dat hij ervoor zorgdraagt dat hij beschikt over voldoende deskundigheid op het rechtsgebied dat hij betreedt en dat hij in de uitvoering van zijn taak de nodige voortvarendheid betracht.

5.2 De raad gaat uit van de hiervoor onder nummers 3.1 en 3.2 vermelde klachtomschrijving. Ter zitting heeft klager aangaande de klachtomschrijving, die is terug te voeren op de samenvatting van de klacht door de deken in diens brief van 20 november 2013, opgemerkt dat de formulering van de klacht te kort door de bocht is omdat klager in zijn klaagschrift de klacht duidelijk heeft omschreven. Aan de raad is echter niet gebleken dat de in deze beslissing gebezigde klachtomschrijving geen recht doet aan de door klager ingediende klacht.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.3 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen in declaratiegeschillen. Op grond van gedragsregel 25 toetst de tuchtrechter slechts of de advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening brengt. Aldus waakt de tuchtrechter slechts tegen excessief declareren.

5.4 Klager heeft dit klachtonderdeel betrokken op de werkzaamheden die verweerster heeft gedeclareerd in verband met het opstellen in 2010 van een draagkrachtberekening en de verwerking van wijzigingen in klagers financiële situatie.

5.5 Verweerster heeft, in zoverre onbetwist, onder meer het volgende aangevoerd. In augustus 2010 heeft verweerster een draagkrachtberekening gemaakt, gebaseerd op de tot dan toe door klager aangeleverde financiële gegevens. Klager heeft haar verzocht om op basis van die draagkrachtberekening een verzoekschrift tot wijziging van kinderalimentatie op te stellen, hetgeen verweerster gedaan heeft. Naar aanleiding van informatie van de verzekeraar aangaande het inkomen van klager is niet overgegaan tot indiening van het verzoekschrift omdat de gronden, genoemd in het verzoekschrift, niet opgingen. In augustus 2011 heeft verweerster op verzoek van klager een herberekening van zijn draagkracht gemaakt. Daarbij heeft zij uit coulance de helft van haar gebruikelijke uurtarief gerekend. De toen opgestelde draagkrachtberekening is aangepast op grond van aanvullende, van klager verkregen informatie. Ook heeft verweerster een aangepast verzoekschrift opgesteld. Het verzoekschrift is, na goedkeuring van klager, op 21 mei 2012 ingediend.  

Volgens verweerster is met de alimentatiezaak circa 22 uur gemoeid geweest in een periode van twee jaar en was de zaak zeer bewerkelijk vanwege verschillende wijzigingen in de financiële positie van klager en de daarover gevoerde correspondentie en telefoongesprekken met klager.

5.6 Gelet op het voorgaande en ook overigens op het dossier, is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerster buitensporig heeft gedeclareerd. Voor een tuchtrechtelijk verwijt is aldus geen plaats.

5.7 Klachtonderdeel a is ongegrond. 

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.8 In verband met dit klachtonderdeel heeft verweerster aangevoerd dat zij alle relevante stukken bij de rechtbank heeft aangeleverd en alle relevante feiten heeft aangevoerd. Volgens verweerster blijkt uit de uitspraak van het gerechtshof van 5 oktober 2011 van de inspanningen van verweerster om een redelijke regeling te treffen, waarbij klager zijn dochter meer zag dan daarvoor. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat zij een min of meer bemiddelende rol heeft willen spelen en er daarbij in geslaagd is om afspraken te maken met de wederpartij.  

Verweerster heeft voorts weersproken dat zij van bepaalde stukken enkel zwart-wit kopieën aan de rechtbank heeft overgelegd. 

Verweerster wijst erop dat de rechtbank bij beschikking van 26 september 2012 de omgangsregeling weer heeft uitgebreid. 

Het was verweerster niet mogelijk gebleken om bij de politie mutaties uit hun systeem te verkrijgen, daar geen kopieën worden verstrekt.

5.9 Gelet op het voorgaande – dat door klager niet dan wel onvoldoende is weersproken - en overigens op de dossierstukken is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de belangen van klager onjuist heeft behartigd. Evenmin is gebleken dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de uitdrukkelijke wil van klager. Mediation is in familierechtelijke geschillen niet ongebruikelijk en in veel gevallen zelfs zonder meer aan te bevelen. Naar het oordeel van de raad valt het verweerster niet aan te rekenen dat zij in de omstandigheden van de zaak heeft getracht een bemiddelende rol tussen klager en de wederpartij, die niet door een advocaat werd bijgestaan, te vervullen.

5.10 Klachtonderdeel b is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11 In de toelichting op dit klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat het boedelscheidingsdossier liep vanaf juli 2008, dat hij het betreffende dossier op 28 juli 2010 aan verweerster heeft overgedragen en dat de zaak op 3 september 2012 heeft gediend bij de rechtbank. Klager verwijst naar een brief van verweerster van 23 mei 2011 waarin zij meedeelt het te druk te hebben om al het werk te doen. Klager heeft nader aangevoerd dat verweerster slechts op 48 van de 81 opmerkingen van klager bij een brief van 30 mei 2012 van de wederpartij heeft gereageerd in haar conclusie in de procedure.

5.12 Verweerster heeft aangevoerd dat zij het druk had en dat haar prioriteit lag bij het vaststellen van de omgangsregeling. Zij heeft aan klager herhaaldelijk excuses aangeboden voor het feit dat de zaak lang op zich heeft laten wachten. Volgens verweerster was het niet de enige lopende zaak voor klager en was de omgang met de dochter van klager belangrijk en arbeidsintensief.

5.13 De in dit klachtonderdeel vervatte stelling dat de procedure inzake de boedelscheiding pas op 3 september 2012 heeft gediend is, zo volgt uit het dossier, feitelijk onjuist. Immers blijkt dat verweerster op die datum de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie heeft ingediend (waarover hierna). Uit het dossier blijkt niet dan wel onvoldoende wanneer verweerster de boedelscheidingsprocedure, waarin klager de eisende partij was, heeft gestart. Uit het vonnis van 16 januari 2013 van de rechtbank in de boedelscheidingszaak blijkt dat op 11 juli 2012 een tussenvonnis is gewezen waarbij een comparitie van partijen is gelast, welke is gehouden op 3 september 2012. Ter gelegenheid van die comparitie heeft verweerster de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie genomen.

Uit een en ander volgt dat aan dit klachtonderdeel voldoende feitelijke grondslag ontbreekt. Daarenboven is niet gebleken dat klagers belangen door de vertraging, waarvoor verweerster haar excuus heeft aangeboden, zijn geschaad. 

5.14 Het aan dit klachtonderdeel toegevoegde verwijt betreft de wijze waarop verweerster is omgegaan met het commentaar van klager op – kennelijk – de conclusie van antwoord van de wederpartij in de boedelscheidingsprocedure in de door verweerster op te stellen conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie.

5.15 De enkele omstandigheid dat verweerster mogelijk niet alle door verweerder bij het stuk van de wederpartij gemaakte opmerkingen in haar conclusie heeft verwerkt brengt niet zonder meer mee dat verweerster de belangen van klager op dit punt verwijtbaar onvoldoende heeft behartigd. Dit vloeit voort uit het onder nummer 5.1 vermelde uitgangspunt. Klager heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld die het verwijt van onvoldoende belangenbehartiging kunnen dragen.

5.16 Het voorgaande brengt mee dat klachtonderdeel c ongegrond is.

5.17 Uit het dossier blijkt dat in verband met de bespreking van klager en verweerster bij de deken op 18 september 2013 naar voren is gekomen dat klager niet tevreden was over het dictum van de rechtbankbeschikking van 26 september 2012. Naar de raad begrijpt, was in die beschikking een door de rechtbank toegestane uitbreiding van de omgangsregeling niet in het dictum verwerkt.  

Verweerster heeft hieromtrent ter zitting toegelicht dat zij hoger beroep tegen die beschikking heeft overwogen, maar daarvan om meerdere redenen heeft afgezien. Tot die redenen behoorde dat op dat moment de mediation met moeite weer liep en verweerster liever de minnelijke weg wilde bewandelen om meer omgangstijd van klager met zijn dochter te realiseren. Ook heeft verweerster aangevoerd dat de behandeling van een hoger beroep vele maanden op zich zou laten wachten, terwijl de voortzetting bij de rechtbank al in januari 2013 zou plaatsvinden.

5.18 Gelet op de vermelde feiten en omstandigheden is de raad ook op dit punt van oordeel dat verweerster geen verwijt treft dat zij de belangen van klager op onjuiste wijze heeft behartigd. Dat verweerster haar overwegingen en beslissing niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd, is onjuist, maar in de gegeven omstandigheden, waarbij niet is gebleken dat het belang van klager is geschaad, van onvoldoende gewicht om een tuchtrechtelijk verwijt te rechtvaardigen.

5.19 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.

5.20 Er is dan ook geen aanleiding tot toewijzing van klagers verzoek om uit te spreken dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;

- wijst af het verzoek uit te spreken dat verweerster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl