ECLI:NL:TADRSGR:2014:168 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4383/13.290

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:168
Datum uitspraak: 16-06-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R. 4383/13.290
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster klager onvoldoende heeft gewezen op de mogelijkheid om gefinancierde rechtsbijstand te krijgen. De voorzitter oordeelt dat aannemelijk is dat verweerster heeft begrepen dat klager niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam en dat zij erop mocht vertrouwen dat klager bewust voor haar koos. Voor verweerster was er kennelijk geen sprake van twijfel. Zij had het wellicht meer uitvoerig aan klager kunnen bevestigen, maar de klacht is kennelijk ongegrond. Verzet te laat ingesteld, dus niet-ontvankelijk.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 6 november 2013, door de raad ontvangen op 7 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 3 december 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 4 december 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 17 december 2013, door de raad ontvangen op 30 december 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Bij brief van 7 januari 2014, door de raad ontvangen op 8 januari 2014, heeft klager gesteld dat hij de verzetbrief tijdig heeft verzonden.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 maart 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Verweerster heeft een pleitnotitie overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

2.2 In oktober 2012 heeft klager zich via internet tot het kantoor van verweerster gewend met een vraag over de omgangsregeling met zijn zoon.

2.3 Naar aanleiding van klagers verzoek om informatie heeft hij op 9 oktober 2012 telefonisch contact gehad met verweerster.

2.4 Op 19 oktober 2012 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden.

2.5 Van 19 oktober 2012 tot maart 2013 heeft verweerster de belangen van klager behartigd.

2.6 Bij brief van 22 oktober 2012 heeft verweerster aan klager bevestigd, voor zover in deze relevant:

“…, nu ik van U vernam dat U niet in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, ik mijn werkzaamheden voor U zal verrichten op basis van mijn gebruikelijke uurtarief dat thans € 160,00 bedraagt …”.

2.7 Op 14 maart 2013 heeft klager verweerster telefonisch laten weten niet langer gebruik te zullen maken van haar diensten.

2.8 Verweerster heeft dit per gelijke datum per e-mail bericht aan klager bevestigd.

2.9 Klager heeft per e-mail van 4 juli 2013 een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij hem onvoldoende heeft gewezen op de mogelijkheid om gefinancierde rechtsbijstand te krijgen. Klager stelt dat verweerster hem in het eerste gesprek op 19 oktober 2012 ten onrechte heeft medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Op basis van deze onjuiste informatie heeft klager verweerster vervolgens betaald voor haar werkzaamheden. Achteraf bezien is dat ten onrechte geweest, nu klager recht bleek te hebben op gefinancierde rechtsbijstand. Volgens klager was er de mogelijkheid om een verzoek te doen tot het verleggen van het peiljaar. Door toedoen van verweerster stelt klager schade te hebben geleden ter grootte van de verzonden nota’s te vermeerderen met griffierechten.

3.3 In het verzet heeft klager gesteld het niet eens te zijn met de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet oordeelt de raad als volgt.

5.2 Ingevolge artikel 46h lid 1 Advocatenwet kan de klager binnen veertien dagen na de verzending van de afwijzende beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter schriftelijk verzet doen bij de raad van discipline.

5.3 De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is blijkens het dossier aangetekend aan klager verzonden op 4 december 2013. In die brief is klager erop gewezen dat hij, indien hij zich met de beslissing niet kon verenigen, daartegen binnen veertien dagen na dagtekening van die brief, schriftelijk verzet kon aantekenen bij de raad van discipline aan het in die brief vermelde adres. Daarbij is tevens vermeld dat de eerste dag van de termijn van veertien dagen de dag is volgend op de dag van verzending van het afschrift en dat het verzetschrift uiterlijk op de 14e dag in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad van discipline. 

Aan het slot van de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is eveneens vermeld dat binnen veertien dagen na de verzending van de uitspraak verzet kan worden ingesteld, waarbij eveneens uitdrukkelijk is vermeld dat een verzetschrift uiterlijk op de veertiende dag na die verzending in het bezit dient te zijn van de griffier van de raad van discipline. 

5.4 Blijkens de stukken is het verzetschrift van klager ontvangen op 30 december 2013. Het verzet is derhalve niet ingesteld binnen de vorenbedoelde termijn van veertien dagen. De raad is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het verzet is daarom niet-ontvankelijk.

5.5 Ten overvloede overweegt de raad dat, indien klager ontvankelijk in het verzet zou zijn geweest, de raad niet tot een ander oordeel zou zijn gekomen dan het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter, daar tijdens het verzet niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven. Het verzet zou in dat geval ongegrond zijn verklaard.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.