ECLI:NL:TADRSGR:2014:166 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4541/14.126

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:166
Datum uitspraak: 17-06-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R. 4541/14.126
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat in zijn hoedanigheid van curator van B. B.V.   Er is sprake van een civielrechtelijk geschil tussen klaagster en haar voormalige echtgenoot omtrent de verdeling van de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning. De voormalige echtgenoot van klaagster was bestuurder van B. B.V. Verweerder is als curator benoemd in het faillissement van B. BV en behartigt voorts de belangen van de voormalige echtgenoot van klaagster. Klaagster heeft verweerder in zijn hoedanigheid van curator van B. BV  ter zake in rechte betrokken. Het is niet aan de tuchtrechter een inhoudelijk oordeel te geven over een (aanhangig) civielrechtelijk geschil. Voor zover klaagster beoogd heeft een klacht in te dienen over een mogelijk tegenstrijdig belang ex gedragsregel 7, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Een beroep op deze gedragsregel is in beginsel voorbehouden aan de partij die door de advocaat is of wordt bijgestaan. Klachtonderdelen a, b en d kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 22 mei 2014 met kenmerk K012 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 26 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klaagster was gehuwd met de heer R., welk huwelijk op 21 januari 2011 door echtscheiding is beëindigd.

1.2 De voormalige echtgenoot van klaagster was bestuurder van B. B.V. Deze vennootschap is op 18 september 2012 in staat van faillissement verklaard.

1.3 Verweerder is als curator benoemd in het faillissement van B. BV en behartigt voorts de belangen van de voormalige echtgenoot van klaagster.

1.4 Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van curator beslag doen leggen op het onverdeelde aandeel van de voormalige echtgenoot van klaagster in de gezamenlijke woning.

1.5 Deze woning is verkocht en diende op 6 januari 2014 geleverd te worden aan de koper.

1.6 Verweerder heeft aangegeven slechts bereid te zijn het beslag door te halen, onder de voorwaarde dat tussen klaagster en haar voormalige echtgenoot een depotovereenkomst zou worden opgesteld omtrent de verdeling van de overwaarde van de woning.

1.7 Bij brief van 19 januari 2014 heeft de gemachtigde van klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder, dat hij:

  a. zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging door in een e-mail van 6 november 2013 aan de voormalig echtgenoot van klaagster te schrijven dat indien klaagster haar vordering van € 40.000,00 niet laat varen een positief advies aan de rechter-commissaris tot opheffing van het beslag lastig zal zijn;

  b. ten onrechte beslag heeft gelegd op het aandeel van de voormalige echtgenoot van klaagster in de gezamenlijke woning;

  c. in strijd met de gedragsregels heeft opgetreden als advocaat voor de voormalige echtgenoot van klaagster;

  d. onjuiste feiten heeft gepresenteerd en onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld jegens klaagster.

2.2 Ter toelichting heeft klaagster gesteld dat haar voormalige echtgenoot enkele jaren geleden een borgtochtovereenkomst heeft gesloten met de bank tot zekerheid voor een lening van de nu failliete vennootschap. Klaagster was hiervan niet op de hoogte. Ten behoeve van de financiering van de woning is bij de aankoop daarvan een bankhypotheek afgesloten bij de bank. Gevolg van de borgtochtovereenkomst en bankhypotheek was dat daardoor de woning automatisch onderpand is geworden voor de schuld uit hoofde van de borgtocht. Na verkoop van de woning is het aandeel in de overwaarde van de voormalige echtgenoot van klaagster naar de bank gestort ter aflossing van zijn schulden. Klaagster heeft voor de verkoop van de woning met de bank afgesproken dat zij zich slechts zullen verhalen op het aandeel van haar voormalige echtgenoot in de overwaarde. Onder druk van verweerder is een gedeelte van het aandeel van klaagster in depot gestort bij de notaris.

3. BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en d

3.1 De klacht richt zich tegen verweerder in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van B. BV. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Weliswaar blijft,  ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht gelden, maar wordt in dat geval de beperkte toets aangelegd dat hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig moet hebben gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Ook dan zal in het algemeen immers sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Uit de stukken volgt dat sprake is van een civielrechtelijk geschil tussen klaagster en haar voormalige echtgenoot omtrent de verdeling van de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning. Klaagster heeft verweerder in zijn hoedanigheid van curator van B. BV alsmede B. BV inmiddels ter zake in rechte betrokken. Het is niet aan de tuchtrechter een inhoudelijk oordeel te geven over een (aanhangig) civielrechtelijk geschil.

3.3 Op basis van de stukken en de tegenstrijdige verklaringen van respectievelijk klaagster en verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van curator zodanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Niet is gebleken dat verweerder in zijn handelen een onverdedigbare of onbegrijpelijke afweging heeft gemaakt.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.5 Voor zover klaagster beoogd heeft een klacht in te dienen over een mogelijk tegenstrijdig belang ex gedragsregel 7, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Een beroep op deze gedragsregel is in beginsel voorbehouden aan de partij die door de advocaat is of wordt bijgestaan.

3.6 Gelet op het vorenstaande dienen de klachtonderdelen a, b en d kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a, b en als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel c als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 17 juni 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op   juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klaagster en de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.