ECLI:NL:TADRSGR:2014:16 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4159/13.66

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:16
Datum uitspraak: 10-02-2014
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4159/13.66
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft rechtsbijstand in een letselschadezaak aan klaagster verleend. De klacht bevat verwijten over de communicatie, de informatievoorziening en op verzuimen om klaagster te wijzen op de mogelijkheden van onafhankelijk medisch onderzoek en gefinancierde rechtsbijstand. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 25 maart 2013, door de raad ontvangen op 26 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 24 april 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 24 april 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brieven van 6 mei 2013, door de raad ontvangen op 7 mei 2013, en 15 mei 2013, door de raad ontvangen op 16 mei 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 21 november 2013, heeft klaagster het verzet toegelicht.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerster, die werd bijgestaan door mr. drs. G., advocaat te Den Haag. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij klaagsters belangen in de letselschadezaak met onvoldoende zorg heeft behartigd. Door de handelwijze van verweerster is bij klaagster de indruk ontstaan dat verweerster de belangen van de wederpartij boven klaagsters belangen heeft gesteld. Klaagster verwijt verweerster voorts:

a. dat de communicatie met verweerster heel moeizaam verloopt. Het is voor klaagster moeizaam gebleken verweerster te spreken te krijgen en met haar overleg te plegen over de behandeling en voortgang van de zaak;

b. dat zij klaagster gebrekkig van informatie voorziet, zodat klaagster niet op de hoogte is van de voortgang van de zaak;

c. dat zij heeft verzuimd klaagster te wijzen op de mogelijkheid een onafhankelijk medisch onderzoek te laten uitvoeren door een orthopeed, zodat dit onderzoek ook nimmer is uitgevoerd. Door het uitblijven van dit onderzoek zijn de belangen van klaagster geschaad althans zijn de belangen van klaagster minder goed behartigd dan mogelijk was;

d. dat zij heeft verzuimd klaagster te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Klaagster heeft gesteld dat zij op basis van haar financiële situatie voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Voorts heeft klaagster gesteld dat de bij klaagster in rekening gebrachte kosten te hoog zouden zijn.

3.3 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klaagster is – zakelijk weergegeven – van mening dat verweerster haar belangen niet naar behoren heeft behartigd.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Tijdens de mondelinge behandeling van het verzet heeft klaagster gesteld dat de weergave van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter onvolledig is, daar klaagster verweerster ook verwijt dat zij 30 brieven aan verweerster heeft gestuurd waarop klaagster geen reactie heeft ontvangen, hetgeen klaagster onbetamelijk vindt.

5.2 Het zojuist genoemde verwijt is noch in de klachtbrief van 11 december 2012, noch in de repliek van klaagster van 16 januari 2013 aan de deken voorgelegd. Het verwijt is derhalve niet door de deken onderzocht als onderdeel van de klacht. 

De raad laat dat, nu het gaat om een nieuw verwijt, dat niet op de door de Advocatenwet voorgeschreven wijze als klacht is ingediend, buiten beschouwing. Het verzet zal verder worden beoordeeld op basis van de weergave van de klacht door de plaatsvervangend voorzitter in nummers 2.1 en 2.2 van de bestreden beslissing.

5.3 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.4 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter.

Ten aanzien van klachtonderdeel a is bij de behandeling van het verzet aan de orde gekomen het verwijt dat verweerster klaagster nimmer op kantoor heeft ontvangen doch enkel klaagster eenmaal thuis heeft opgezocht. Volgens klaagster was verweerster daarbij direct vergezeld van een klachtenbehandelaar van de verzekering van de wederpartij. Dit laatste heeft verweerster gemotiveerd weersproken, zodat de juiste toedracht door de raad niet kan worden vastgesteld. 

Op dit punt is de raad van oordeel dat, hoewel ongebruikelijk, het enkele feit dat geen bespreking van de zaak ten kantore van verweerster is gevoerd, maar bij klaagster thuis, onvoldoende is om te oordelen dat de belangenbehartiging van verweerster niet zorgvuldig is geweest.

5.5 Voor het overige verenigt de raad zich met de beoordeling van de klachtonderdelen door de plaatsvervangend voorzitter. Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. T. Hordijk, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.