ECLI:NL:TADRSGR:2014:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4357/13.264

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:159
Datum uitspraak: 16-06-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R. 4357/13.264
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Door het leggen van beslagen heeft verweerder klaagster niet nodeloos of ontoelaatbaar in haar belangen geschaad. Ook is niet gebleken dat verweerder de rechter onjuist heeft voorgelicht. Het verzet is ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 7 oktober 2013, door de raad ontvangen op 9 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 5 november 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 6 november 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief gedateerd 15 november 2013, ontvangen op 18 november 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 april 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

   de beslissing, blijkens de tekst daarvan, is gegeven;

 - het verzetschrift van klaagster d.d. 15 november 2013;

 - een brief van 28 november 2013 met bijlagen van verweerder.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Klaagster heeft in de periode van juni 2009 tot juni 2012 samengewoond met de cliënt van verweerder.

2.2 Verweerder heeft namens zijn cliënt een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken. De rechtbank heeft hiervoor toestemming verleend, waarna opdracht is gegeven aan de deurwaarder beslag te leggen op een aantal roerende zaken die zich in klaagsters woning bevonden.

2.3 Klaagster heeft bij e-mail van 23 juli 2013 een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij klaagsters belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Ter toelichting heeft klaagster gesteld dat verweerder de rechter bewust onjuist heeft geïnformeerd, zodat de rechter op grond van deze onjuiste misleidende informatie heeft besloten toestemming te geven voor het leggen van conservatoir beslag. Verweerder had uit de stukken kunnen opmaken dat klaagster altijd haar medewerking heeft verleend en dat het grootste deel van de goederen reeds aan de cliënt van verweerder was afgegeven. Voorts heeft klaagster gesteld dat beslag is gelegd op persoonlijke roerende zaken die niet toebehoren aan de cliënt van verweerder. Klaagster is van mening dat verweerder de mededelingen van zijn cliënt had moeten controleren, nu hij de vierde opvolgend advocaat was in een jaar. Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij zich niet heeft aangekondigd als opvolgend advocaat, maar direct is overgegaan tot het leggen van beslag. Ten tijde van de beslaglegging is klaagster onaangekondigd geconfronteerd met verweerder op de luidspreker van de telefoon van de deurwaarder.

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder de door zijn cliënt aangedragen feiten had moeten verifiëren gelet op het door klaagster gestelde en op hetgeen in het dossier vermeld stond.

4 BEOORDELING

4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen  klaagster in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven.

5 BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, J.P. Heinrich, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 17 juni 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.