ECLI:NL:TADRSGR:2014:139 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4369/13.276

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:139
Datum uitspraak: 07-07-2014
Datum publicatie: 27-07-2014
Zaaknummer(s): R. 4369/13.276
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten over zorgplicht, bijstand en gekozen juridische insteek in een procedure tot vaststelling van kinderalimentatie. De rechtbank stelde klaagster in het ongelijk omdat niet wijziging, maar vaststelling van alimentatie was gevraagd. De voorzitter wijst de klacht in alle onderdelen af als kennelijk ongegrond. De raad oordeelt dat het onderdeel van de klacht dat betrekking heeft op de gekozen juridische insteek niet kennelijk ongegrond is, omdat over de gekozen insteek anders kan worden gedacht. De raad verklaart het verzet gegrond en de klacht in alle onderdelen ongegrond.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 16 oktober 2013, door de raad ontvangen op 17 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 13 november 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 14 november 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 27 november 2013, door de raad ontvangen op 28 november 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich in januari 2010 tot verweerster gewend met het verzoek bij de rechtbank een procedure aanhangig te maken strekkende tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de dochter van klaagster.

2.3 In december 2010 heeft verweerster het verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank ’s-Gravenhage.

2.4 Op 28 juni 2011 heeft de mondelinge behandeling ter zitting plaatsgevonden.

2.5 Bij beschikking van 19 juli 2011 zijn partijen verwezen naar een mediator.

2.6 Bij faxbrief van 10 januari 2012 heeft (de advocaat van) de man de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen is mislukt.

2.7 Bij faxbrief van 13 januari 2012 heeft (de kantoorgenoot van) verweerster de rechtbank verzocht om een nadere termijn voor het overleggen van stukken.

2.8 Bij beschikking van 31 januari 2012 van de Rechtbank ’s-Gravenhage zijn de verzoeken van klaagster afgewezen.

2.9 Bij brief van 7 februari 2012 heeft de rechtbank verweerster laten weten dat een eerdere aanhouding in de zaak slechts was verleend in afwachting van de resultaten van het mediationtraject en dat de rechtbank beide partijen niet meer – zoals verzocht – in de gelegenheid heeft gesteld nadere stukken in te dienen.

2.10 Bij e-mailbericht van 5 april 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster bij de deken.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klaagster verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij:

a. tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens klaagster door de zaak niet voortvarend aan te pakken, haar niet naar behoren te informeren over de mogelijkheden en de stand van zaken en (opzettelijk) na te laten stukken in te dienen bij de rechtbank;

b. heeft nagelaten klaagster (moreel) bij te staan ten tijde van de mondelinge behandeling ter zitting en haar ter plaatse zelfs onder druk te zetten om af te zien van haar vordering;

c. heeft geweigerd te kijken naar een herberekening partneralimentatie en het vragen van kinderalimentatie.

3.3 In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klaagster is van mening dat de plaatsvervangend voorzitter weliswaar oordeelt dat verweerster zelf mag bepalen welke koers ze vaart, maar dat er ten onrechte geen gewag wordt gemaakt van een grens, waarbinnen het doen en nalaten in de beleidsruimte dient te blijven. Klaagster doelt in het bijzonder op de keuze van verweerster om bewust na te laten om in de door haar aanhangig gemaakte alimentatieprocedure een situatieschets over te leggen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel slechts geïndiceerd kan zijn indien sprake is van enig handelen van de advocaat in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij behartigt of behoort te behartigen. Die zorgplicht brengt onder meer mee dat hij ervoor zorgdraagt dat hij beschikt over voldoende deskundigheid op het rechtsgebied dat hij betreedt, dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt en dat hij in de uitvoering van zijn taak de nodige voortvarendheid betracht. Dit volgt uit de uitspraak van het Hof van Discipline van 16 december 2013 (zaak 6728, ECLI NL TAHVD 2013, 362), waarin is geoordeeld dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien die daarover klaagt.

5.2 De raad neemt voorts in aanmerking dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

5.3 Op grond van voormelde maatstaven zal de raad het verzet beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.4 Ten aanzien van dit klachtonderdeel vindt de raad geen aanleiding anders te oordelen dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gedaan. In het verzet heeft klaagster geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een ander oordeel nopen. De raad verenigt zich dan ook met de beoordeling van dit klachtonderdeel door de plaatsvervangend voorzitter en maakt dat oordeel tot het zijne .

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5 Ten aanzien van dit klachtonderdeel vindt de raad evenmin aanleiding anders te oordelen dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gedaan. Ook tijdens de behandeling van het verzet is niet aannemelijk geworden dat verweerster klaagster heeft geadviseerd om af te zien van haar vordering. Een dergelijk advies zou zich overigens niet laten rijmen met de omstandigheid dat verweerster klaagster, naar verweerster onbetwist heeft aangevoerd, heeft geadviseerd om aan mediation mee te werken. Daarin ligt besloten dat partijen zich het recht voorbehouden om de procedure voort te zetten indien de mediation niet tot een oplossing leidt. 

De raad verenigt zich aldus met de beoordeling van dit klachtonderdeel door de plaatsvervangend voorzitter en maakt dat oordeel tot het zijne.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.6 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de keuze van verweerster om een verzoek in te dienen tot vaststelling van kinderalimentatie. Die keuze ging gepaard met de keuze om de partneralimentatie in stand te laten alsmede met de keuze om het verzoek niet subsidiair te baseren op een wijziging van omstandigheden waardoor de geldende afspraken over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding( kinderalimentatie) zouden moeten worden aangepast.  

Gelet op de stukken is de raad van oordeel dat verweerster haar keuze voor de insteek van de procedure voldoende duidelijk aan klaagster heeft uiteengezet.

Het komt de raad voor, gelet op de in de rechtbankbeschikking aangehaalde bepalingen van het echtscheidingsconvenant (dat overigens als zodanig niet bij de stukken is gevoegd), dat op zichzelf anders kan worden gedacht over de door verweerster gekozen insteek om het verzoek in te richten als een verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie en niet te baseren op gewijzigde omstandigheden, waardoor de kinderalimentatie mogelijk gewijzigd zou moeten worden. Dit wil naar het oordeel van de raad echter niet zeggen dat verweerster een onjuiste insteek heeft gekozen. 

Gelet op de hiervoor aangehaalde maatstaf ten aanzien van de zorgvuldigheidsplicht van de advocaat is de raad, anders dan de plaatsvervangend voorzitter, van oordeel dat het in dit klachtonderdeel aangevoerde verwijt niet kennelijk ongegrond is. De raad acht evenwel onvoldoende grond aanwezig voor een gegrondverklaring.

5.7 Dit een en ander leidt tot de slotsom dat het verzet gegrond is, maar dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

6 BESLISSING

De Raad van Discipline

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl