ECLI:NL:TADRSGR:2014:130 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4501/14.87

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:130
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 04-06-2014
Zaaknummer(s): R. 4501/14.87
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klach is kennelijk niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. De klacht is door klager ingediend op 2 december 2013. De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in 2008. De klacht is ruim vijf jaar later ingediend. Klager heeft geen rechtvaardigingsgrond aangevoerd die er toe zou moeten leiden dat zijn belang prevaleert boven het belang van rechtszekerheid van verweerder.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 april 2014 met kenmerk K425 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 16 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager exploiteerde tot oktober 2006 een tuinderij in het Westland, die hij huurde c.q. pachtte van C BV.

1.2 De Gemeente Westland heeft klager per oktober 2006 blijvend de toegang tot de tuinderij ontzegd wegens vervuiling met asbest.

1.3 C BV diende deze asbest te (doen) verwijderen, hetgeen niet is gebeurd.

1.4 Klager heeft na oktober 2006 de exploitatie van de tuinderij niet meer hervat.

1.5 In of omstreeks januari 2008 heeft klager gehoord dat er gewerkt werd in de kassen op voornoemde tuinderij.

1.6 Naar aanleiding daarvan heeft klager zich gewend tot mr. K.

1.7 Mr. K. heeft bij brieven van 28 januari 2008 en 7 april 2008 de advocaat van C BV, mr. Q, aangeschreven.

1.8 Bij brief van 4 juni 2008 heeft mr. K. de onderneming aangeschreven die de tuinderij in gebruik had.

1.9 In die brief schrijft mr. K.: “U gebruikt thans een tweetal percelen grond, te weten kas I groot 14.000 m2 etc. …, welke tuinen eigendom zijn van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid C BV (red.) en welke aan mijn cliënt op basis van een pachtovereenkomst in pacht in gebruik zijn gegeven. Vanwege asbestverontreiniging heeft cliënt de gronden niet mogen gebruiken. Thans is gebleken dat de tuinen weer in gebruik zijn, maar niet door mijn cliënt, maar zo blijkt door u. Mijn cliënt heeft met u geen overeenkomst gesloten welke het gebruik rechtvaardigd. U bent door de verpachter gewezen op het feit dat zij met mijn cliënt een overeenkomst hadden, die tot op heden niet is geëindigd. …… “

1.10 Bij brief van 5 juni 2008 aan mr. K. heeft verweerder namens de gebruiker gereageerd op voornoemde brief van 4 juni 2008. Voor zover in deze relevant heeft verweerder geschreven:

“…Mijn cliënt was ten tijde van het aangaan van de gebruiksovereenkomst met C BV (red.) volstrekt niet bekend met de persoon van uw cliënt. C BV (red.) betwist trouwens ook dat er sprake is van een pachtovereenkomst.

In ieder geval moet geconstateerd worden dat ver na de ingebruikname  een half jaar- uw cliënte zich pas aandient. Destijds is blijkbaar feitelijk een einde gekomen aan het gebruik door uw cliënte. Mijn cliënt heeft ook nimmer uw cliënte waargenomen in 2007 of in de jaren daarvoor …

Onjuist is het dat cliënt gewezen is door de verpachter op het feit dat er met uw cliënte een overeenkomst zou zijn die nog niet is geëindigd. Client heeft inmiddels een volwaardige teelt staan in de kassen en uiteraard is cliënt niet bereid om te ontruimen. Client is volstrekt te goeder trouw en heeft nimmer afgeweten van de aanspraken van uw cliënte”…..

1.11 In 2008 en 2009 heeft verweerder namens zijn cliënt een aantal procedures tegen C BV gevoerd. Partijen hebben op 13 januari 2011 een regeling getroffen.

1.12 Bij brief van 2 december 2013 is namens klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:

  a) misleiding van de rechter door het verschaffen van onjuiste informatie aan de rechter in een procedure van zijn cliënt tegen C BV;

  b) manipulatie en financiële benadeling van klager en

  c) racisme jegens klager.

3. BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 De klacht is door klager ingediend op 2 december 2013. De verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in 2008. De klacht is ruim vijf jaar later ingediend. Klager heeft geen rechtvaardigingsgrond aangevoerd die er toe zou moeten leiden dat zijn belang prevaleert boven het belang van rechtszekerheid van verweerder. De klacht is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

3.3  Ten overvloede overweegt de voorzitter dat ook overigens de verweten gedragingen niet kunnen worden vastgesteld. Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van een wederpartij van klager heeft voorts te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.4 Gelet op bovenomschreven vrijheid van verweerder kan op basis van de stukken en hetgeen over en weer is gesteld niet worden vastgesteld dat verweerder jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.5 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 12 mei 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.