ECLI:NL:TADRSGR:2014:129 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4506/14.92

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:129
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 04-06-2014
Zaaknummer(s): R. 4506/14.92
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat in hoedanigheid van deken. Niet is komen vast te staan dat verweerder, door de wijze waarop hij het onderzoek ex artikel 46c lid 2 naar de door klager ingediende klacht tegen mr. R. heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 17 april 2014 met kenmerk K069 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 22 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 In 2007 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. T. en mr. H.

1.2 Mr. T. heeft klager bijgestaan in het kader van de behartiging van zijn belangen tot verhaal van schade naar aanleiding van het overlijden van de partner van klager tijdens een bedrijfsuitje op 24 september 1998 .

1.3 Mr. H. behartigde de belangen van de wederpartij van klager.

1.4 Beide klachten zijn onderzocht door de toenmalige deken, en deze heeft in beide zaken zijn visie op de klachten gegeven.

1.5 De klachten zijn door de Raad van Discipline te Amsterdam ongegrond verklaard.

1.6 Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 30 mei 2011het hoger beroep ongegrond verklaard.

1.7 Klager heeft voorts bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke klachten ingediend tegen de voormalige dekens mr. C., mr. C.R. en de Raad van Toezicht. De tuchtrechtelijke klachten tegen mr. C. en mr. C.R. zijn  behandeld door mr. R. Mr. R. heeft zijn bevindingen daarover gegeven bij brief van 1 juli 2011. De tuchtrechtelijke klacht tegen mr. C. is eveneens onderzocht door mr. R.

1.8 Klager heeft op 7 juni 2011 een klacht tegen mr. R. ingediend bij verweerder.

1.9 Verweerder heeft deze klacht onderzocht en bij brief van 30 januari 2012 zijn bevindingen over deze klacht aan klager medegedeeld.

1.10 Nadien heeft klager diverse stukken en reacties aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft aan klager laten weten dat hij duidelijk moet maken of hij wenst dat de visie en het daaraan ten grondslag liggende klachtdossier moet worden doorgezonden naar de Raad van Discipline en dat klager vervolgens alle door hem als dienstbaar voor de beoordeling geachte stukken aan de Raad van Discipline kan zenden.

1.11 Bij brief van 28 februari 2014 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij klagers klacht tegen mr. R., advocaat te Rotterdam, niet zorgvuldig heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd, althans heeft geweigerd klagers klachten tegen mr. R. in behandeling te nemen. Klager is van mening dat op een publiekelijk orgaan als de Raad van Toezicht Rotterdam de plicht rust naar beste kunnen en met de vereiste deskundigheid een volledig en zorgvuldig onderzoek te doen naar alle door klager voorgelegde feiten en omstandigheden, dan wel te onderzoeken of bij eerder dekenonderzoek destijds cruciale feiten zijn achtergehouden of verdraaid dan wel is geprobeerd te beïnvloeden in het voordeel van de beklaagde advocaat.

3. BEOORDELING

3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. Onder die (beleids)vrijheid van de deken valt ook de beslissing bepaalde documenten wel of niet in het onderzoek naar de klacht te betrekken. Uit de stukken volgt dat verweerder klager heeft gewezen op de mogelijkheid om de klacht ter beoordeling voor te leggen aan de Raad van Discipline en in die procedure nog nadere stukken te overleggen ter onderbouwing van zijn standpunt. Klager heeft van deze mogelijkheid dan wel mogelijkheden geen gebruik gemaakt.

3.3 Niet is komen vast te staan dat verweerder, door de wijze waarop hij het onderzoek naar de door klager ingediende klacht tegen mr. R. heeft verricht, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voorts is op basis van de stukken niet gebleken dat verweerder anderszins gehandeld heeft in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 12 mei 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.