ECLI:NL:TADRSGR:2014:123 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4509/14.95

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:123
Datum uitspraak: 21-05-2014
Datum publicatie: 04-06-2014
Zaaknummer(s): R. 4509/14.95
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht client jegens advocaat.   Klaagster heeft haar klachten onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat in het kader van de zorgregeling een betalingsafspraak met klaagster is overeengekomen voor de openstaande declaraties. Dat blijkt ook uit de door hem overgelegde schriftelijke aanmaningen. Dat klaagster stelt dat zij niet zou weten welk bedrag er open stond en welke werkzaamheden er precies zouden zijn verricht, is – gelet op de stukken – niet aannemelijk. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden 24 april 2014 met kenmerk K103 2014 bm/ksl, door de raad ontvangen op 25 april 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft zich in 2010 tot het kantoor van verweerder gewend in verband met de afwikkeling van de beëindiging van de samenleving met haar partner.

1.2 Met het oog op de vaststelling van een zorgregeling is op 12 oktober 2010 een toevoeging voor klaagster aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.

1.3 Deze toevoeging is op 18 oktober 2010 afgewezen op grond dat het inkomen van klaagster en haar echtgenoot, tevens fiscaal partner, de wettelijke financiële grenzen overschreed.

1.4 Met toestemming van klaagster heeft de kantoorgenote van verweerder een verweerschrift opgesteld in de procedure tot vaststelling van een zorgregeling.

1.5 In het kader van de verdeling van beperkte gemeenschap heeft de kantoorgenote van verweerder op 1 februari 2012 een toevoeging voor klaagster aangevraagd. Deze toevoeging is op 6 maart 2012 afgewezen.

1.6 Op 20 maart 2012 heeft de kantoorgenote van verweerder een wijzigingsverzoek van de toevoeging gevraagd met peiljaarverlegging. Dit verzoek is op 2 april 2012 door de Raad voor Rechtsbijstand ingewilligd.

1.7 Met toestemming van klaagster heeft de kantoorgenote van verweerster een dagvaarding opgesteld in zake de verdelingsprocedure.

1.8 Bij brieven van 3 december 2010, 11 februari 2011, 5 april 2011, 10 mei 2011, 8 juni 2011, 7 juli 2011, 15 november 2011, 6 februari 2012 en 16 augustus 2012 heeft de kantoorgenote van verweerder aan klaagster de afspraak bevestigd dat klaagster de declaraties zou afbetalen met een bedrag van € 125,00 per maand en dat zij die regeling dient na te komen, onder opgave van de openstaande declaraties.

1.9 Op 3 januari 2014 heeft verweerder klaagster doen dagvaarden tot betaling van declaraties ad totaal € 3.395,47.

1.10 Bij brief van 8 januari 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2. KLACHT,

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij geen dagvaarding had mogen uitbrengen in verband met de openstaande nota’s, omdat klaagster meermaals heeft aangegeven duidelijkheid te willen verkrijgen omtrent het openstaande bedrag en de verrichte werkzaamheden.

2.2 Ter toelichting heeft klaagster gesteld dat zij zich in 2010 tot de kantoorgenote van verweerder heeft gewend in het kader van een vast te stellen zorgregeling voor de kinderen en een boedelscheiding. Klaagster is over de behandeling van de zaak niet tevreden. Klaagster was het niet eens met de aanpak van de zaak, er zijn fouten gemaakt en de kantoorgenote van verweerder was onvoorbereid ter zitting verschenen. Voorts heeft de kantoorgenote van verweerder geweigerd een peiljaarverlegging in het kader van de toevoeging aan te vragen. Ook heeft de kantoorgenote van verweerder niet een vast bedrag afgesproken, maar heeft zij haar werkzaamheden op uurbasis verricht.

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

3.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt moet door de advocaat worden verteld wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

3.3 Klaagster heeft niet (onderbouwd) gesteld welke fouten de kantoorgenote van verweerster zou hebben gemaakt en evenmin (onderbouwd) aangegeven hoe zij de kantoorgenote van verweerder heeft laten weten dat zij het met de aanpak van klaagsters zaken niet eens was. Ook blijkt uit de klacht niet in hoeverre de kantoorgenote van verweerder onvoorbereid ter zitting zou zijn verschenen. Verweerder heeft e-mails overgelegd waaruit volgt dat zijn kantoorgenote met instemming van klaagster een verweerschrift en dagvaarding in de respectievelijke procedures heeft opgesteld.

3.4 Verweerder heeft onweersproken gesteld dat in het kader van de zorgregeling een betalingsafspraak met klaagster is overeengekomen voor de openstaande declaraties. Dat blijkt ook uit de door hem overgelegde schriftelijke aanmaningen. Dat klaagster stelt dat zij niet zou weten welk bedrag er open stond en welke werkzaamheden er precies zouden zijn verricht, is – gelet op de stukken – niet aannemelijk. Uit de stukken volgt immers dat klaagster de betalingsregeling gedeeltelijk is nagekomen en dat de kantoorgenote van verweerder klaagster in de periode 2010 – 2012 zeven declaraties heeft doen toekomen met urenspecificaties. Voorts zijn aan klaagster negen aanmaningen verstuurd. Klaagster heeft gesteld twee brieven (10 mei 2011 en 8 juni 2011) niet te hebben ontvangen. Het is niet aannemelijk dat klaagster de overige brieven ook niet heeft ontvangen. Het had op haar weg gelegen binnen bekwame tijd op de declaraties met specificaties en op de aanmaning(en) te reageren en niet eerst op 12 oktober 2012. Dat verweerder na het versturen van meerdere herinneringen en aanmaningen is overgegaan tot het in rechte laten vaststellen van de vordering van zijn kantoor op klaagster is, mede gelet op het tijdsverloop tussen de laatste herinnering en klaagsters e-mail bericht van 12 oktober 2012, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.5 Dat klaagster alleen maar afschriften van beschikkingen van toeslagen moest aanleveren om te bezien hoe hoog de belastingschuld was, volgt niet uit de uit de stukken. Uit de diverse brieven van de kantoorgenote van verweerder (5 april 2011, 10 mei 2011 en 8 juni 2011) blijkt dat de kantoorgenote van verweerder dit aan klaagster heeft gevraagd in verband met de mogelijkheid alsnog een toevoeging voor klaagster aan te vragen. Gelet hierop is aannemelijk dat (de kantoorgenote van) verweerder voldoende zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd om ondanks de eerdere afwijzing toch te proberen een toevoeging voor klaagster aan te vragen. Dat deze toevoeging eerst in 2012 is verleend, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten.

3.6 Gelet op het vorenstaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 21 mei 2014.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.