ECLI:NL:TADRSGR:2014:12 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4293/13.200

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:12
Datum uitspraak: 10-03-2014
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): R.4293/13.200
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Rechtsbijstand van verweerder gericht op het leggen van conservatoir beslag op een vrachtauto tot verhaal van een vordering van de cliënte (klaagster). Nalaten om bij aanvang van de bijstand het kentekenregister RDW te raadplegen. Pas na enige tijd maatregelen tot (vergeefs) beslag genomen. Klachten terzake van tekortschieten in zorgvuldigheid, traagheid en tekortschieten in communicatie gegrond. Enkele waarschuwing. De raad spreekt uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 1 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij e-mail van 6 januari 2014 heeft klaagster een pleitnota overgelegd.

1.3 Bij e-mail van 8 januari 2014 heeft klaagster stukken in het geding gebracht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014 in aanwezigheid van klaagster, die werd vertegenwoordigd door haar directeur P., alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft een vordering op een debiteur, de heer H, terzake van de nakoming van een huurkoopovereenkomst. De vordering bedraagt omstreeks € 38.700,--.

2.3 Bij e-mail van 22 maart 2012 heeft verweerder de van klaagster verkregen opdracht aan haar bevestigd. In de opdrachtbevestiging deelde verweerder onder meer het volgende mee:

“In verband met uw vordering heeft u mij gevraagd om ter verzekering beslag te leggen op een vrachtauto die nog wel onder de derde is, te weten een Scania met bepaalde kwalificaties. Uiteraard ben ik daartoe bereid, maar ik heb er al op gewezen dat een dergelijk beslag alleen zin heeft als de auto ook in bewaring wordt genomen, terwijl bovendien het leggen van zo’n beslag verplicht tot het aanhangig maken van een (bodem)procedure binnen twee weken na het gelegde beslag.

De grootste moeilijkheid om nu meteen beslag te leggen is evenwel dat de vrachtauto waar het om gaat, nu nog niet van de derde is, maar nog van [S B.V., RvD], omdat er immers nog sprake is van een financial leaseovereenkomst die nog niet is geëindigd, maar dat pas zal doen rond medio mei, als de laatste termijn door de derde ook wordt betaald en zo de eigendom van de vrachtauto naar hem toekomt. Een en ander betekent dat wij dus geduld zullen moeten betrachten en mogelijk, als u een lijntje heeft, van [S B.V., RvD] zouden moeten vernemen of de leaseovereenkomst inderdaad eindigt per medio mei, zodat wij alsdan gelijk kunnen toeslaan. Is het zo dat de derde ook nog andere verhaalsobjecten heeft, dan kan het anders zijn, maar daar ben ik niet van op de hoogte.”

2.4 Op 3 april 2012 heeft verweerder onder meer het volgende aan klaagster bericht:

“In die e-mails en ook al eerder, heb ik gezien dat u uw best doet om informatie te krijgen van [S B.V., RvD] voor wat betreft het aflopen en betalen van de leaseovereenkomst betrekkelijk tot de vrachtauto, die thans nog in het bezit is van [wederpartij van klaagster, RvD]. Ik krijg niet de indruk dat [S B.V., RvD] daarover sluitende uitspraken kan doen, zodat het uiterst moeilijk is om te bepalen per wanneer de vrachtauto daadwerkelijk eigendom wordt van [wederpartij van klaagster, RvD] en wij daarop dan inderdaad conservatoir beslag kunnen leggen. Of het een goed idee is om de eigendom van de vrachtauto belast met een leasecontract van [wederpartij van klaagster, RvD] van [S B.V., RvD] over te nemen, hangt sterk af van de financiële voorwaarden.”

2.5 De in de opdrachtbevestiging genoemde financial leaseovereenkomst met S B.V. eindigde omstreeks 15 mei 2012.

2.6 Bij e-mail van 5 juni 2012 heeft klaagster het volgende aan verweerder bericht:

“Ik heb met u op 29 mei jl. gesproken, toen was er nog geen actie tot beslaglegging ondernomen.  

Kunt u mij zeggen of dit beslag intussen heeft plaatsgevonden?”

2.7 Op 7 juni 2012 heeft verweerder bij de voorzieningenrechter in de Rechtbank Roermond een verzoekschrift ingediend strekkende tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir beslag op vrachtauto. Het beslagverlof is verleend op 7 juni 2012.

2.8 Bij e-mail van 7 juni 2012 heeft verweerder klaagster het volgende bericht:

“Bij dezen laat ik weten dat er inmiddels bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond een verzoekschrift ligt waarin ik vraag om toestemming tot het leggen van beslag op de vrachtauto van [wederpartij van klaagster, RvD]. Het is natuurlijk de vraag of de vrachtauto intussen inderdaad van [wederpartij van klaagster, RvD] is en niet nog steeds van [S B.V., RvD], maar dat merken we wel. Zodra de toestemming er is, zal ik die toestemming doorgeleiden aan een deurwaarder in het arrondissement Roermond, die dan het beslag zal leggen, waarbij ik ook verzocht heb om de bewaarder aan te stellen die u mij heeft aangegeven. Immers, een beslag op een auto die niet in bewaring wordt gegeven, is risicovol, omdat het dan te gemakkelijk is de auto aan het beslag te onttrekken, al is dat dan ook strafbaar.”

2.9 Verweerder heeft aan de deurwaarder opdracht verleend tot het leggen van conservatoir beslag. Op 13 juni 2012 heeft de deurwaarder gepoogd beslag te leggen maar de vrachtauto niet aangetroffen.

2.10 Later is gebleken dat de vrachtauto per 27 juni 2012 uit het kentekenregister is uitgeschreven wegens export. Sinds 19 juni 2012 stond het kenteken op naam van een andere eigenaar (E B.V.). 

2.11 Bij brief van 15 maart 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder als advocaat ernstig tekort is geschoten in de juridische dienstverlening en daardoor jegens klaagster gehandeld heeft in strijd met de zorg die hij jegens haar had behoren te betrachten, als gevolg waarvan klaagster aanzienlijke schade heeft geleden.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a. jegens klaagster tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door niet tijdig via het kentekenregister bij de RDW te verifiëren op wiens naam het kenteken van de desbetreffende vrachtauto stond. Had verweerder dit wel gedaan dan had hij kunnen vaststellen dat de vrachtauto sinds 9 mei 2009 op naam van gesteld van [A e/v H, RvD] en [de heer H, RvD], zo meent klaagster. Klaagster verwijt verweerder dat hij bij het aannemen van de opdracht verzuimd heeft de tenaamstelling van het kenteken te controleren en uit te zoeken wie er na beëindiging van de leaseovereenkomst eigenaar van de bedoelde vrachtauto zou zijn;

b. de zaak niet met de vereiste spoed behandeld heeft door na de beëindiging van het leasecontract op of rond 15 mei 2012 tot 7 juni 2012 te wachten alvorens bij de rechtbank Roermond verlof voor de beslaglegging te vragen;

c. heeft verzuimd voor 15 mei 2012 aan de voorzieningenrechter verlof te vragen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag op het overschrijvingsbewijs van de vrachtauto onder [S B.V., RvD], zodat vervreemding van de vrachtauto niet mogelijk geweest zou zijn;

d. heeft verzuimd adequaat met klaagster te communiceren over zijn plan van aanpak;

e. de deurwaarder niet, althans onvoldoende heeft geadviseerd betreffende het tijdstip van het leggen van het conservatoir beslag onder [wederpartij van klaagster, RvD].

3.3 Klaagster heeft de raad verzocht uit te spreken of verweerder de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel slechts geïndiceerd kan zijn indien sprake is van enig handelen van de advocaat in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij behartigt of behoort te behartigen. Die zorgplicht brengt onder meer mee dat hij ervoor zorgdraagt dat hij beschikt over voldoende deskundigheid op het rechtsgebied dat hij betreedt en dat hij in de uitvoering van zijn taak de nodige voortvarendheid betracht.

5.2 Voorts geldt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.3 Uit de opdrachtbevestiging en de door verweerder met klaagster gevoerde correspondentie blijkt dat de belangrijkste doelstelling van de bijstand van verweerder het leggen van conservatoir beslag op de vrachtauto was. De raad is van oordeel dat de zorgvuldigheid bij de uitvoering van die opdracht meebracht dat verweerder bij aanvang van de rechtsbijstand bij het kentekenregister van de RDW onderzoek zou doen naar de tenaamstelling van het kenteken van de vrachtauto. De daaruit verkregen informatie kon immers van belang zijn voor de behandeling van de zaak en de te nemen (rechts)maatregelen.

5.4 Klaagster heeft onweersproken gesteld dat verweerder het kentekenregister niet, althans niet bij aanvang, heeft geraadpleegd. Ter zitting is gebleken dat verweerder dat eerst heeft gedaan nadat de deurwaarder tevergeefs had gepoogd beslag te leggen. 

De raad is van oordeel dat verweerder op dit punt gehandeld heeft in strijd met de hem betamende zorgvuldigheid. 

Klachtonderdeel a is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5 Uit het dossier blijkt dat verweerder de informatie had dat het leasecontract in beginsel op of omstreeks 15 mei 2012 zou aflopen.  

Verweerder heeft niet gesteld, noch is gebleken dat hij op of rond 15 mei 2012 heeft geïnformeerd of het leasecontract inderdaad per 15 mei 2012 zou eindigen en evenmin heeft verweerder vooruitlopende op die omstandigheid verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag. Eerst nadat klaagster bij herhaling had geïnformeerd naar de stand van zaken en nadat zij op 29 mei 2012 verweerder had opgebeld en vervolgens bij e-mail van 5 juni 2012 had verwezen naar dat telefoongesprek, zulks met het verzoek mee te delen of het beslag inmiddels had plaatsgevonden, heeft verweerder op 7 juni 2012 beslagverlof gevraagd en aansluitend aan het verkrijgen daarvan de deurwaarder geïnstrueerd.

5.6 Gelet op de aard en de doelstelling van de opdracht is de raad van oordeel dat het gezien het voorgaande heeft ontbroken aan de vereiste voortvarendheid in de verlening van de rechtsbijstand. 

Klachtonderdeel b is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.7 Dit klachtonderdeel spitst zich toe op het verwijt dat geen verlof is gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op het overschrijvingsbewijs.

5.8 Verweerder heeft dit verwijt bestreden door aan te voeren dat het overschrijvingsbewijs vanzelfsprekend met de levering met de korte hand ook daadwerkelijk aan de wederpartij was overhandigd, hetgeen blijkt uit het feit dat de wederpartij in staat was geweest om de vrachtauto door te verkopen toen hij daarvan eenmaal de eigendom had, waarna de auto is uitgevoerd. Volgens verweerder was het aldus zinledig om op het overschrijvingsbewijs beslag te leggen, daar dat op het moment van het beslagverzoek niet meer onder S B.V. was.

5.9 De raad is van oordeel dat, nu op voorhand niet zonder meer duidelijk was dat en waar beslag op het overschrijvingsbewijs zou kunnen worden gelegd, aan verweerder geen gebrek aan zorg kan worden verweten door het feit dat hij zich niet op beslaglegging op het overschrijvingsbewijs, maar op beslaglegging op de vrachtauto heeft geconcentreerd. 

De beoordeling hiervan valt binnen de beleidsvrijheid die de advocaat in de belangenbehartiging toekomt. 

Klachtonderdeel c is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.10 Gesteld noch gebleken is dat verweerder met klaagster heeft gecommuniceerd over de vraag wanneer hij maatregelen zou nemen en waaruit die zouden bestaan. Uit het dossier blijkt dat verweerder, na herhaalde verzoeken van klaagster, klaagster slechts heeft meegedeeld dat hij op het moment van die mededeling – 7 juni 2012 – een beslagrekest had ingediend bij de voorzieningenrechter in Roermond. Niet gebleken is dat verweerder klaagster omtrent de uitkomst daarvan en de vervolgens te nemen stappen heeft geïnformeerd. Evenmin heeft verweerder overleg met klaagster gevoerd over de mogelijkheden om het beslag feitelijk te (doen) leggen. Gezien het feit dat het ging om beslag op een vrachtauto, die in gebruik was, was dit overleg naar het oordeel van de raad geboden. 

Eerst op 4 juli 2012 heeft verweerder klaagster geïnformeerd over het feit dat het kenteken van de vrachtauto sinds 19 juni 2012 op naam van een andere eigenaar stond en dat de auto per 27 juni 2012 was uitgeschreven wegens export.

5.11 Gelet op het voorgaande is het verwijt dat verweerder heeft verzuimd adequaat te communiceren over zijn plan van aanpak gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.12 Verweerder heeft terzake van dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij na het verkrijgen van het verlof de deurwaarder opdracht heeft gegeven beslag te leggen. Toen de deurwaarder de vrachtauto niet had aangetroffen heeft verweerder telefonisch contact met de deurwaarder gehad en afgesproken dat de deurwaarder periodiek op verschillende tijden nog een keer langs zou gaan, hetgeen kennelijk geen resultaat heeft gehad.

5.13 Naar aanleiding van het verweer heeft klaagster aangevoerd dat verweerder heeft verzuimd om met haar overleg te plegen over de vraag waar de auto zich zou kunnen bevinden. Dit verwijt is reeds aan de orde gekomen bij de beoordeling van klachtonderdeel d en zal hier verder buiten beschouwing worden gelaten.  

5.14 Het behoort in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de deurwaarder te beoordelen op welke wijze hij een opdracht tot het leggen van conservatoir beslag zal uitvoeren. 

Mede gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd omtrent het overleg met de deurwaarder, bestaat geen grond voor het verwijt dat verweerder de deurwaarder onvoldoende heeft geadviseerd of geïnstrueerd. 

Klachtonderdeel e is ongegrond.

5.15 Klaagster heeft de raad verzocht om in zijn beslissing uit te spreken of verweerder jegens haar de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. 

Gelet op de gegrond bevonden onderdelen van de klacht zal de raad uitspreken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdelen a, b en d gegrond;

- legt terzake als maatregel op een enkele waarschuwing;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- spreekt uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.n