ECLI:NL:TADRSGR:2014:10 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4290/13.197

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2014:10
Datum uitspraak: 10-03-2014
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): R.4290/13.197
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft voor klager een cassatiedagvaarding uitgebracht maar de zaak zonder aantoonbaar overleg met klager niet aangebracht. Verzuim van deugdelijke vastlegging van belangrijke feiten en afspraken. Tegenover de ontkenning van klager is overleg over het intrekken van de zaak niet komen vast te staan. Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met de zorg die hij in de belangenbehartiging voor klager had te betrachten. Verweerder heeft zich voorts herhaaldelijk voor klager onbereikbaar gehouden. Klacht in beide onderdelen gegrond. Berisping.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 1 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij brief van 20 oktober 2013, bij de raad ontvangen op 22 november 2013, heeft klager een productie overgelegd, te weten een fax van hem van 12 augustus 2011 aan verweerder.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014 in aanwezigheid van klager. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager in 2012 rechtsbijstand verleend in verband met het instellen van cassatie in een tweetal zaken. De eerste zaak betrof het instellen van cassatie tegen een beslissing van het gerechtshof in een geschil tussen klager en het CWI. De tweede zaak betrof een cassatieprocedure in een kwestie tussen klager en een deskundige en een rechtsvoorganger van het CWI.

2.3 In laatstgenoemde zaak heeft verweerder op 16 augustus 2011 een cassatiedagvaarding doen betekenen aan de wederpartijen, waarbij deze werden gedagvaard tegen de zitting van 28 oktober 2011 van de Hoge Raad.

2.4 In september of oktober 2011 heeft verweerder kennis gekregen van een brief van een deurwaarder aan een voormalig advocaat van klager, waarin werd meegedeeld dat klager terzake van een vonnis van de rechtbank aan proceskosten € 23.341,51 aan de wederpartijen verschuldigd was.

2.5 Bij e-mail van 7 oktober 2011 deelde de advocaat van de gedaagde partijen aan verweerder mee dat zij zich niet zouden stellen in de cassatieprocedure en dat zij geen aanleiding zagen voor onderhandeling.

2.6 Verweerder heeft de cassatiedagvaarding niet bij de Hoge Raad aangebracht.

2.7 Bij brief van 28 december 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat deze:

a. de cassatiezaak, die hij op zich had genomen, niet bij de Hoge Raad heeft ingediend;

b. zich voor klager geruime tijd onbereikbaar heeft gehouden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig behoort te behandelen. 

Voorts geldt de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Vaststaat dat verweerder de door hem op 16 augustus 2011 uitgebrachte cassatiedagvaarding niet bij de Hoge Raad heeft aangebracht.

5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat hij, nadat de cassatiedagvaarding was uitgebracht, kennis heeft gekregen van het feit dat klager in eerder gevoerde procedures was veroordeeld tot betaling aan de wederpartij van proceskosten van ruim € 23.000,-- welke niet door klager waren voldaan. Volgens verweerder heeft hij in telefonisch overleg met klager bericht dat hij de cassatiedagvaarding niet zou aanbrengen en heeft klager zich bij de beslissing neergelegd, maar is klager daar later op teruggekomen. Naar de mening van verweerder heeft hij klagers belangen goed en ondubbelzinnig gediend.

5.4 Klager heeft de door verweerder gestelde feiten betwist. In het bijzonder heeft klager betwist dat hij met verweerder heeft gesproken over het al dan niet aanbrengen van de dagvaarding.

5.5 Gelet op het belang van de door verweerder gestelde afspraak omtrent het niet aanbrengen van de dagvaarding, waardoor immers de cassatiezaak geen doorgang zou vinden, lag het op de weg van verweerder om, indien hij van mening was dat hij daarover met klager in telefonisch overleg een afspraak had gemaakt, die afspraak schriftelijk aan klager te bevestigen. 

Nu verweerder dat heeft nagelaten en klager het gestelde overleg en de beweerdelijk gemaakte afspraak omtrent het niet aanbrengen van de zaak betwist, passeert de raad het door verweerder gevoerde verweer. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat tussen klager en verweerder niet is besproken of afgesproken dat verweerder de cassatiedagvaarding niet zou aanbrengen. Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met de zorg die hij in de belangenbehartiging voor klager had te betrachten.

5.6 Klachtonderdeel a is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.7 Verweerder heeft erkend dat hij niet of niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken van klager om contact op te nemen. Verweerder heeft toegegeven dat hij telefoontjes ontdoken heeft, hetgeen volgens hem soms in een drukke praktijk gebeurt.

5.8 De op de advocaat rustende zorgvuldigheidsplicht brengt onder meer mee dat hij voor zijn cliënt bereikbaar is. 

Nu verweerder heeft erkend dat hij zich herhaaldelijk voor klager onbereikbaar heeft gehouden, is dit klachtonderdeel gegrond.

5.9 Voor zover klager tevens heeft beoogd te klagen over een gebrek aan integriteit bij verweerder, acht de raad dat verwijt ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder in zijn verweer tegen de onderhavige klacht bewust onware mededelingen heeft gedaan.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

- legt als maatregel op een berisping;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, G.J. Schipper, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl