ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3942 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4111/13.18

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3942
Datum uitspraak: 13-02-2013
Datum publicatie: 02-03-2013
Zaaknummer(s): R. 4111/13.18
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het door verweerder niet in het geding brengen van de door klaagster zelf opgestelde conclusie van antwoord in reconventie behoort tot beleidsvrijheid van de advocaat. Bovendien kon klaagster ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 28 juni 2012 desgewenst zelf een aanvulling geven.   Klacht kennelijk niet-ontvankelijk voorzover klaagster over de inhoudelijke werkzaamheden van de echtgenote van verweerder, tevens advocaat, klaagt. Klaagster dient ter zake rechtstreeks een klacht tegen de echtgenote van verweerder in te dienen.   Klachtonderdelen voor het overige kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 17 januari 2013, door de Raad ontvangen op 18 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft op verzoek van klaagster een procedure aanhangig gemaakt tegen een zorginstelling, waarbij onder meer is gevorderd vernietiging van een uitspraak van de Geschillencommissie Verpleging Verzorging Thuiszorg, hierna “de Geschillencommissie”, van 4 oktober 2011.

1.2    Bij conclusie van antwoord heeft de wederpartij een eis in reconventie ingesteld.

1.3    Bij e-mail bericht van 10 april 2012 heeft verweerder aan klaagster bevestigd de goede ontvangst van haar reactie op de conclusie van eis in reconventie en onderbouwing van de bewijsstukken en heeft verweerder klaagster medegedeeld dat er een comparitie van partijen zal plaatsvinden op 28 juni 2012 in de woning van klaagster, bij welke comparitie de echtgenote van verweerder, eveneens advocaat, verweerder verving.

1.4    Bij vonnis van 15 augustus 2012 zijn de vorderingen van klaagster in conventie afgewezen. De vorderingen van de wederpartij in reconventie zijn deels afgewezen en deels toegewezen met veroordeling van klaagster in de proceskosten in conventie en reconventie.

1.5    Bij brief van 21 september 2012 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:

a.    de door klaagster opgestelde conclusie van antwoord in reconventie niet aan de rechtbank heeft doorgezonden, waardoor de rechtbank in klaagsters nadeel heeft beslist en klaagster in de proceskosten ad € 1.585,00 is veroordeeld. Klaagster is van mening dat verweerder een bedrag van € 3.985,00 aan haar ter zake schadevergoeding dient te betalen.

b.    klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de zaak;

c.    slordig zijn werk heeft verricht, door niet een exemplaar van de beslissing van de Klachtencommissie aan de rechtbank te versturen zoals de Stichting deze aan de Geschillencommissie heeft doen toekomen en in zijn brief van 22 oktober 2012 aan klaagster schrijft dat een dwangsom van € 100,00 is opgelegd, terwijl dit € 50,00 moet zijn;

d.    zijn echtgenote de comparitie van partijen heeft laten waarnemen en de echtgenote van verweerder onvoldoende op de hoogte was van de zaak en klaagster tijdens de comparitie niet adequaat ter zijde heeft gestaan;

e.    het klaagster niet meer mogelijk heeft gemaakt om voor 15 november 2012 door een andere advocaat hoger beroep te laten instellen.

3.    BEOORDELING

Ten aanzien de klachtonderdelen a, b en c

3.1    Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2    De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.3    Het door verweerder niet in het geding brengen van de door klaagster zelf opgestelde conclusie van antwoord in reconventie behoort tot vorenomschreven vrijheid van verweerder. Bovendien kon klaagster ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 28 juni 2012 desgewenst zelf een aanvulling geven. Uit de inhoud van het eindvonnis van 15 augustus 2012 volgt dat er gemotiveerd verweer is gevoerd tegen de geformuleerde vorderingen in de conclusie van eis in reconventie. Niet kan derhalve worden vastgesteld dat klaagster door de handelwijze van verweerder in haar belangen is geschaad.

3.4    Ten aanzien van de stelling van klaagster dat verweerder haar schade dient  te vergoeden, dient klaagster zich tot de civiele rechter te wenden. De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering dat een advocaat een door zijn gedraging veroorzaakte schade geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden. Een vordering tot vergoeding van schade in dat kader kan alleen aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter.

3.5    Voor zover de klachtonderdelen van klaagster zien op de verwijten dat verweerder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de zaak en verweerder zijn werkzaamheden slordig heeft verricht, bieden de stukken hiervoor geen tot onvoldoende aanknopingspunten. Verweerder heeft deze verwijten voorts gemotiveerd betwist.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.6    Voor zover klaagster klaagt over de inhoudelijke werkzaamheden van de echtgenote van verweerder is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Klaagster dient ter zake rechtstreeks een klacht tegen de echtgenote van verweerder in te dienen.

3.7    Klaagster verwijt verweerder voorts dat zijn echtgenote de comparitie van partijen in zijn plaats heeft waargenomen. Een dergelijke waarneming is, mits deze in overleg met een cliënt geschiedt, geoorloofd. Uit de stukken volgt niet dat tegen deze waarneming door klaagster bezwaar is gemaakt anders dan drie maanden na de comparitie bij de indiening van de klacht.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.8    Verweerder heeft klaagster al op 20 augustus 2012 bij brief gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. Voorts heeft verweerder toen al aangegeven dat hij klaagster ter zake negatief adviseert. Klaagster had toen al gelegenheid zich tot een andere advocaat te wenden.

3.9    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a, b, c en e kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a, b, c en e als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d als deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 13 februari 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.