ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3932 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4094/12.228

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3932
Datum uitspraak: 21-01-2013
Datum publicatie: 02-03-2013
Zaaknummer(s): R. 4094/12.228
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uit de stukken volgt dat verweerder op uitdrukkelijk en herhaald verzoek van klager de hoger beroepprocedure heeft ingetrokken. Dit had tot gevolg dat de beschikking van de rechtbank , op basis waarvan klager alimentatie moest betalen, in stand bleef. Dit gevolg kan verweerder niet (tuchtrechtelijk) worden aangerekend. Op een later moment heeft klager zich wederom tot verweerder gewend met het verzoek een nieuwe procedure tot nihilstelling alimentatie aanhangig te maken. Verweerder heeft ter zake onbetwist gesteld dat hij daartoe wel bereid was, maar dat klager de door de Raad voor Rechtsbijstand aan hem opgelegde eigen bijdrage niet had betaald, reden waarom verweerder zijn werkzaamheden niet ter hand heeft genomen. Gelet op deze feiten kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt dat het LBIO de opgelegde alimentatie bij klager heeft geïnd middels beslagleggingen. De standpunten van klager en verweerder ter zake de overdracht van het dossier van klager staan haaks op elkaar staan, reden waarom de juistheid van de verwijten die klager verweerder maakt, niet worden vastgesteld. Alle klachtonderdelen zijn door de voorzitter kennelijk ongegrond verklaard.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 14 december 2012, door de Raad ontvangen op 24 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft in 2008 de belangenbehartiging van klagers zaak overgenomen van mr. D.

1.2 Klagers zaak betrof een procedure bij de rechtbank Dordrecht met betrekking tot een omgangsregeling en de wijziging van een eerder aan klager opgelegde kinderalimentatie.

1.3 Tegen de beschikking van de rechtbank Dordrecht heeft verweerder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Gravenhage.

1.4 Een brief van 26 januari 2012 van klager aan verweerder vermeldt: “Betreft: verzoek tot stopzetting alle procedures” en bevat de zinsnede: “Graag wil ik u verzoeken als de dames voor 10 februari 2010 niet hebben gereageerd aan de rechter te melden dat ik geen omgang meer wil, mocht de rechter mij veroordelen tot alimentatie dan zij dat zo.”

1.5 Bij brief van 9 februari 2010 heeft klager verweerder verzocht alle aanhangige procedures te staken.

1.6 Bij brief van 23 april 2010 heeft verweerder het gerechtshof bericht dat klager alle betrokkenheid in de procedures wenst te beëindigen.

1.7 Bij e-mail bericht van 28 juni 2010 heeft klager verweerder gevraagd waarom hij zo heeft gehandeld.

1.8 Bij brief van 1 augustus 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Klager verwijt verweerder in het bijzonder dat hij:

a. geen nihilstelling van de alimentatie heeft bewerkstelligd, waardoor in 2010 beslag is gelegd door het LBIO op klagers uitkering en bankrekening. Voorts verwijt klager verweerder dat hij zijn werk niet naar behoren heeft gedaan, reden waarom de WSNP in 2010 niet aan klager is toegekend;

b. heeft geweigerd om de alimentatiezaak opnieuw aanhangig te maken, terwijl hij wel een toevoeging had aangevraagd. Verweerder heeft vervolgens een door klager aangeboden betalingsregeling geweigerd ter zake de eigen bijdrage;

c. niet het dossier heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat, mr. X., doch slechts twee e-mail berichten heeft verzonden;

d. in juli 2012 heeft geweigerd het dossier aan mr. V. over te dragen.

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b

3.2 De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit de stukken volgt dat verweerder op uitdrukkelijk en herhaald verzoek van klager de hoger beroepprocedure bij het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft ingetrokken. Dit had tot gevolg dat de beschikking van de rechtbank Dordrecht, op basis waarvan klager alimentatie moest betalen, in stand bleef. Dit gevolg kan verweerder niet (tuchtrechtelijk) worden aangerekend. Op een later moment heeft klager zich wederom tot verweerder gewend met het verzoek een nieuwe procedure tot nihilstelling alimentatie aanhangig te maken. Verweerder heeft ter zake onbetwist gesteld dat hij daartoe wel bereid was, maar dat klager de door de Raad voor Rechtsbijstand aan hem opgelegde eigen bijdrage niet had betaald, reden waarom verweerder zijn werkzaamheden niet ter hand heeft genomen. Gelet op deze feiten kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt dat het LBIO de opgelegde alimentatie bij klager heeft geïnd middels beslagleggingen. Ten slotte kan niet worden vastgesteld dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt over de belangenbehartiging, meer in het bijzonder het feit dat klager niet in aanmerking is gekomen voor de WSNP. Klager heeft ter zake dit verwijt onvoldoende gesteld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c en d

3.3 Verweerder heeft gesteld dat hij klagers dossier had gedigitaliseerd en per e-mail aan klager heeft gezonden en later ook per fax en per e-mail aan de opvolgend advocaat heeft opgestuurd. Verweerder heeft voorts gesteld dat de opvolgend advocaten nimmer contact met hem hebben opgenomen. Nu de standpunten van klager en verweerder ter zake de overdracht van het dossier van klager haaks op elkaar staan, kan de juistheid van de verwijten die klager verweerder maakt, niet worden vastgesteld.

3.4 Voor zover klager heeft gesteld dat hij verweerder aansprakelijk houdt voor de door hem geleden schade, overweegt de voorzitter dat de tuchtrechter niet bevoegd is te oordelen over een vordering dat een advocaat een door zijn gedraging veroorzaakte schade geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden. Een vordering tot vergoeding van schade in dat kader kan alleen aanhangig gemaakt worden bij de civiele rechter.

3.5 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 21 januari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Dordrecht binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.