ECLI:NL:TADRSGR:2013:87 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4248/13.155

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:87
Datum uitspraak: 18-07-2013
Datum publicatie: 06-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4248/13.155
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het stond (het kantoor van) verweerster vrij een incassoprocedure jegens klager te voeren, nu klager zijn declaraties onbetaald heeft gelaten. Dat het kantoor van verweerster door de kantonrechter tot tweemaal toe niet-ontvankelijk is verklaard, doet aan het vorenstaande niet af. Het kantoor van verweerster is ter zake veroordeeld in de proceskosten van klager. Dat partijen uiteindelijk bij de Geschillencommissie Advocatuur terecht zijn gekomen en er door (het kantoor van) verweerster geen begrotingsprocedure is gevoerd, stond (het kantoor van) verweerster vrij. Dit leidt niet tot “minachting van de rechtbank”.  Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster onvoldoende zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd toen zij zich heeft onttrokken aan de zaak. . Klachtonderdelen a tot en met d zijn kennelijk ongegrond

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 21 juni 2013, door de raad ontvangen op 24 juni  2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 In de periode 2007 tot en met 2009 heeft verweerster werkzaamheden voor klager verricht in een civiele procedure bij de rechtbank Utrecht.

1.2 Klager heeft, sinds het moment dat verweerster zich wegens het uitblijven van betaling van haar declaraties aan zijn zaak heeft onttrokken, een (financieel) geschil met verweerster. 

1.3 Bij vonnis van 9 april 2009 van de kantonrechter te Delft is op een door het kantoor van verweer ingestelde vordering beslist dat het kantoor van verweerster het door haar als advocaat in de civiele zaak aan klager berekende salaris dient te laten begroten op de voet van het bepaalde in artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz), waarbij het kantoor van verweerster niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering.

1.4 Bij verstekvonnis van 2 september 2010 is klager veroordeeld tot betaling van een vordering van het kantoor van verweerster ten bedrage van € 5.000,00 te vermeerderen met rente en kosten.

1.5 Klager is in verzet gedaan van voornoemd verstekvonnis.

1.6 Bij vonnis op verzet van 19 mei 2011 is het kantoor van verweerster niet-ontvankelijk verklaard in de tegen klager ingestelde vordering.

1.7 Bij brief van 4 augustus 2011 aan de Geschillencommissie Advocatuur heeft het kantoor van verweerster onder meer verzocht de facturen van en werkzaamheden verricht voor klager te beoordelen en klager te gebieden over te gaan tot betaling. aan de Geschillencommissie Advocatuur.

1.8 Bij arbitraal vonnis van de Geschillencommissie Advocatuur van 15 februari 2012 – waarvoor bij beschikking van de rechtbank Utrecht d.d. 30 mei 2012 verlof tot ten uitvoerlegging is verleend - is beslist dat klager aan verweerster een bedrag verschuldigd is van € 3.900,00 en de helft van de kosten van de arbitrage.

1.9 Klager heeft in voornoemde procedure zich beklaagd over de door verweerster geleverde kwaliteit van de dienstverlening. Meer in het bijzonder dat verweerster in het kader van de door klager te voeren procedure heeft nagelaten klager te waarschuwen voor een reconventionele vordering. De commissie heeft ter zake in voornoemd vonnis, voor zover in deze relevant, overwogen:

“De commissie overweegt dat de cliënt (klager red.) naar haar oordeel geen enkel steekhoudend argument heeft aangevoerd waarom de advocaat (verweerster red.) hem had behoren te waarschuwen voor een reconventionele vordering. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd is gebleken dat een dergelijke vordering destijds in het geheel niet te voorzien was.”

1.10 Klager heeft bij e-mail bericht van 14 november 2012 een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a. geen antwoord geeft op door klager gestelde vragen;

b. althans haar kantoor ten onrechte een tweetal incassoprocedures tegen klager aanhangig heeft gemaakt, hetgeen klager op (onnodige) kosten heeft gejaagd;

c. de belangen van klager niet goed heeft behartigd doordat zij niet heeft gewaarschuwd voor de mogelijkheid voor de wederpartij een reconventionele vordering in te stellen;

d. nadat zij zich aan de zaak had onttrokken, de belangen van klager onvoldoende in ogenschouw heeft genomen, waardoor de vordering van de wederpartij is toegewezen.

3. BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Klager verwijt verweerster dat zij vragen van hem onbeantwoord laat. Nu de relatie tussen klager en verweerster al enige tijd is beëindigd, is er een moment ontstaan waarin verweerster niet langer gehouden is vragen van de voormalig cliënt te beantwoorden, te meer nu tussen klager en verweerster diverse procedures zijn gevoerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.2 Het stond (het kantoor van) verweerster vrij een incassoprocedure jegens klager te voeren, nu klager zijn declaraties onbetaald heeft gelaten. Dat het kantoor van verweerster door de kantonrechter tot tweemaal toe niet-ontvankelijk is verklaard, doet aan het vorenstaande niet af. Het kantoor van verweerster is ter zake veroordeeld in de proceskosten van klager. Dat partijen uiteindelijk bij de Geschillencommissie Advocatuur terecht zijn gekomen en er door (het kantoor van) verweerster geen begrotingsprocedure is gevoerd, stond (het kantoor van) verweerster vrij. Dit leidt niet tot “minachting van de rechtbank”. 

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.3 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster onvoldoende zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd toen zij zich heeft onttrokken aan de zaak. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij klager ruim van tevoren heeft gewaarschuwd voor de consequenties indien betaling van de declaraties uit zou blijven. Klager heeft dit klachtonderdeel overigens ook reeds voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur. De commissie heeft ter zake geoordeeld dat niet gebleken is dat verweerster niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.4 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2 De gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat door verweerster geen voorinformatie is verstrekt over een mogelijke eis in reconventie is in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Over de procedure als zodanig is uitvoerig geadviseerd. Niet aannemelijk is dat op voorhand rekening gehouden moest worden met een reconventie. Het feit dat die vordering is toegewezen, houdt verband met ontbreken van het voeren van verweer. Verweerster had zich voordien aan de zaak onttrokken.

3.6 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 juli 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.