ECLI:NL:TADRSGR:2013:86 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4245/13.152

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:86
Datum uitspraak: 18-07-2013
Datum publicatie: 06-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4245/13.152
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat de welwillendheid tussen klager en verweerder al snel uit beeld is geraakt, waardoor de verhouding is verhard. Zowel klager als verweerder hebben geen bijdrage geleverd om tot een normalisering van de verstandhouding te komen, hetgeen overigens wel in het belang van hun cliënten zou zijn geweest. Nu beide partijen een aandeel hebben in deze verstandhouding kan in redelijkheid niet worden vastgesteld dat verweerder lichtvaardig een klacht tegen klager heeft ingediend. Klager heeft ook overigens geen belang bij deze klacht, nu verweerder zijn klacht tegen klager heeft ingetrokken. Klachtonderdelen a tot en met d zijn kennelijk ongegrond .  

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 20 juni 2013, door de raad ontvangen op 21 juni  2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 In een echtscheidingsprocedure behartigt verweerder de belangen van de man en klager de belangen van de vrouw.

1.2 Verweerder heeft op 14 mei 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend namens zijn cliënt.

1.3 Het verzoekschrift is op 29 mei 2012 betekend aan de cliënte van klager.

1.4 Bij brief van 11 juli 2012 heeft klager de rechtbank verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift, waarna de rechtbank uitstel heeft verleend tot 21 augustus 2012. Nadien is nogmaals uitstel verleend.

1.5 Klager heeft bij brief van 30 november 2012 een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. in strijd met gedragsregel 17 heeft gehandeld door voorafgaand aan zijn stelbrief aan de rechtbank, verweerder geen brief heeft doen toekomen waarin hij meedeelde voor de man op te treden. Naar de mening van verweerder past dit niet in een streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Door de inhoud van de brief van verweerder van 10 juli 2012 wordt een toon gezet waarmee het belang van partijen niet is gediend;

b.  zich niet op welwillende basis jegens klager handelt en hierdoor in strijd handelt met gedragsregels 3 en 17. Verweerder stemde niet in met een verzoek van klager tot uitstel voor het indienen van een verweerschrift. Hierdoor heeft verweerder niet in het belang van zijn cliënt gediend. Bovendien dient verweerder voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een procedure;

c. in strijd handelt met de gedragsregels 17 en 30 door in strijd met de waarheid de deken te berichten “dat de ervaring van mijn kantoor met klager (red.) leert dat hij niet reageert op brieven.”;

d.  lichtvaardig een klacht heeft ingediend tegen klager, hetgeen een handelwijze is die strijd met gedragsregels 3, 5 en 17.

3. BEOORDELING

3.1 Vooropgesteld zij dat de tuchtrechter er niet voor is om als “scheidsrechter” op te treden in een kennelijk wat ontspoorde relatie tussen twee advocaten. Het zou klager dan ook gesierd hebben om aan de aansporing van de deken – om de strijdbijl te begraven – gehoor te hebben gegeven.

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2 Verweerder was (formeel) niet gehouden een brief aan klager te doen toekomen, voordat hij zich stelde voor zijn cliënt. De brief van 10 juli 2012 van verweerder aan klager bevat een aantal opmerkingen die niet bevorderlijk zijn voor een normale zakelijke verhouding. Dit betekent echter niet dat vastgesteld kan worden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De deken heeft opgemerkt dat niet ieder korzelig/stekelig briefje als klachtwaardig kan worden gekwalificeerd. De voorzitter onderschrijft dat standpunt. De inhoud van de brief is niet zodanig dat de grenzen van het betamelijke overschreden zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder, als advocaat van de wederpartij, en gelet op de grote mate van vrijheid die hem bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt toekomt, jegens klager op enigerlei wijze ontoelaatbaar en daarmee klachtwaardig heeft gehandeld door niet in te stemmen met het uitstelverzoek. Verweerder heeft gesteld in het belang van zijn cliënt te hebben gehandeld, die belang had bij een spoedige uitspraak in de echtscheiding. Dat partijen nog in onderhandeling waren over de gevolgen van de echtscheiding doet aan het vorenstaande niet af. Het is aan de rechtbank om op het uitstel verzoek te beslissen indien deze zonder consent van de wederpartij wordt gevraagd.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.4 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel een aantal voorbeelden genoemd, waaruit blijkt dat klager niet reageert op brieven van verweerder. Klager heeft dit ook erkend en gesteld dat het soms beter is om niet te reageren. Gelet hierop valt niet in te zien waarom verweerder zich van de betreffende opmerking/uitlating had moeten onthouden.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5 Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat de welwillendheid tussen klager en verweerder al snel uit beeld is geraakt, waardoor de verhouding is verhard. Zowel klager als verweerder hebben geen bijdrage geleverd om tot een normalisering van de verstandhouding te komen, hetgeen overigens wel in het belang van hun cliënten zou zijn geweest. Nu beide partijen een aandeel hebben in deze verstandhouding kan in redelijkheid niet worden vastgesteld dat verweerder lichtvaardig een klacht tegen klager heeft ingediend. Klager heeft ook overigens geen belang bij deze klacht, nu verweerder zijn klacht tegen klager heeft ingetrokken.

3.6 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 juli 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.