ECLI:NL:TADRSGR:2013:8 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4054/12.188

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:8
Datum uitspraak: 22-04-2013
Datum publicatie: 10-07-2013
Zaaknummer(s): R.4054/12.188
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder trad op als advocaat van klagers echtgenote in een echtscheiding. In een bespreking met verweerder heeft klager verzocht een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding in te dienen. Verweerder heeft hierop schriftelijk de voorwaarden daarvoor aan klager uiteengezet. Deze zijn niet door klager aanvaard. De raad oordeelt dat tussen klager en verweerder geen opdracht tot stand is gekomen, zodat de klacht dat klagers belangen niet goed zijn behartigd ongegrond wordt verklaard.

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 16 oktober 2012, door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In 2010 heeft klagers echtgenote zich tot verweerder gewend met het verzoek een echtscheidingsverzoek in te dienen.

2.3    Verweerder heeft de behandeling van de zaak tijdelijk in handen van een kantoorgenote gesteld. Toen de kantoorgenote het kantoor verliet heeft verweerder de behandeling van de zaak weer op zich genomen.

2.4    Verweerder heeft aan klager verzocht hem inkomensgegevens te verstrekken, hetgeen klager heeft gedaan.

2.5    Hierna heeft klager zich tot verweerder gewend. In een bespreking, gehouden op 28 januari 2012, heeft verweerder klager verzocht een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding in te dienen.

2.6    Bij e-mail van 1 februari 2012 heeft verweerder het volgende aan klager meegedeeld:

“Met referent aan onze bespreking van afgelopen zaterdag bericht ik u als volgt.

Ik ben bereid u in de echtscheidingsprocedure tegen uw vrouw, met gemeenschappelijk verzoek, juridisch bij te staan onder de navolgende voorwaarden:

1. In zal in eerste instantie een toevoeging aanvragen ten uw behoeve. Indien de toevoeging wordt afgewezen, wegens de hoogte van uw inkomen, dan zal ik de rechtsbijstand op basis van mijn uurtarief aan u moeten declareren, te weten EUR 175,00. Echter ben ik in dat geval bereid u op basis van een vast honorarium ad EUR 1.000,00 ter vermeerderen met 19% btw en 6% kantoorkosten, bij te staan. Dit vaste honorarium is uitsluitend van toepassing in geval van gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. Bij echtscheiding op tegenspraak geldt geen vast honorarium maar mijn uurtarief van EUR 175,00 exclusief btw en kantoorkosten.

2. Het griffierecht komt voor uw rekening ongeacht of de toevoeging wordt afgegeven. De rechtbank bepaalt de hoogte van het griffierecht afhankelijk van het feit of er wel of geen toevoeging wordt afgegeven.

3. Schriftelijke toestemming vrijstelling regel 7 lid 4 Gedragsregel 1992

Conform regel 7 lid 4 van Gedrachsregel 1992 is het een advocaat niet toegestaan tegen een voormalige of bestaande client van hem of van een kantoorgenoot op te treden behoudens het bepaalde in regel 7 lid 5 en 6. Indien er sprake zou zijn van tegenstrijdige belangen in het kader van gemeenschappelijk verzoek dan ben ik genoodzaakt om verder te gaan van een van jullie twee of afstand te nemen van deze zaak. De zaak dient in dit geval op basis van tegenspraak te worden voortgezet. Indien ik voornemens ben uw echtgenote verder bij te staan dan ben ik genoodzaakt tegen u op te treden. In dat geval verzoek ik u uitdrukkelijk en ondubbelzinnig mij toestemming te verlenen in de zin van regel 7 lid 6 Gedrachtsregel 1992.

Deze toestemming zou gelden voor de echtscheidingsprocedure maar ook voor alle toekomstige procedures tegen u.   

4. Ik heb u erop gewezen dat uw echtgenote recht heeft op alimentatie. Ik zal de berekening van de alimentatie conform uw draagkracht en behoefte van de echtgenote berekenen. Ik zal u echtgenote niet in de weg staan om van haar recht van alimentatie afstand te nemen mits zij na behoordelijk door mij geïnformeerd te zijn schriftelijk afstand zal nemen van haar recht tot alimentatie.

5. Ten slotte deel ik u mede dat ik enkel op basis van de bovengenoemde voorwaarden bereid ben u juridisch bij te staan.”

2.7    Bij e-mail van 2 februari 2012 heeft klager het volgende aan verweerder geantwoord:

“Naar aanleiding van ons gesprek en uw voorstel reageer ik als volgt.

Wij hebben met elkaar gesproken. We hebben gehad over mijn inkomsten en of ik in aanmerking kom voor een toevoeging.   

Aangezien mijn ex vrouw zeker in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand en ik waarschijnlijk niet, zou ik u willen vragen om de toevoeging op haar naam aan te vragen.   

Aangezien het hier zal gaan om een gezamenlijk verzoek, zal de Raad voor Rechtsbijstand zeker een toevoeging verlenen. Navraag heeft namelijk gewezen dat zij kijken naar het feit of er sprake is van een gezamenlijke huishouding en daarvan is geen sprake.

De griffierecht zullen we samen betalen aan u. Als u een aanvraagt indient bij de Raad voor Rechtsbijstand, dan zal mijn ex vrouw de griffierecht betalen en ik zal de helft aan haar betalen.”

2.8    Bij e-mail van 3 februari 2012 heeft verweerder aan klager meegedeeld dat hij had kennisgenomen van klagers e-mail en definitief had besloten om een eenzijdig verzoek tot echtscheiding namens mevrouw B in te dienen. Verweerder heeft in die mail tevens bevestigd dat hij klager niet kon bijstaan en heeft hem verzocht een andere advocaat te zoeken.

2.9    Bij brief van 18 april 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3.    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.   

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat verweerder klagers juridische belangen niet heeft behartigd en is tekort geschoten door het beloofde, namelijk het indienen van een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek, niet waar te maken. Volgens klager heeft verweerder voor de nodige frustraties gezorgd tussen klager en zijn ex echtgenote. Klager heeft voorts aangevoerd dat hij wordt benadeeld doordat hij informatie heeft verstrekt aan verweerder als zijn advocaat.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Aan de klacht ligt de stelling ten grondslag dat verweerder niet alleen als advocaat van mevrouw B is opgetreden, maar ook als advocaat van klager.

Verweerder heeft, onder verwijzing naar het e-mailverkeer met klager, betwist dat hij van klager een opdracht heeft aanvaard.

5.2    Voor de beoordeling is het antwoord op de vraag of verweerder (ook) als advocaat van klager is opgetreden van doorslaggevend belang.

5.3    Op grond van de stukken en de toelichting van verweerder ter zitting, die niet dan wel onvoldoende door klager is bestreden, is de raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder een opdracht van klager heeft aanvaard.

Klager heeft zich tot verweerder gewend in een situatie waarin de belangen van zijn echtgenote al door verweerder dan wel diens kantoorgenote werden behartigd. Klager heeft in de bespreking van 28 januari 2012 aan verweerder de vraag voorgelegd of hij bereid was een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek in te dienen. Verweerder heeft kort daarna in de e-mail van 1 februari 2012 bevestigd dat hij uitsluitend onder bepaalde voorwaarden, gespecificeerd in zijn e-mail, bereid zou zijn klager juridisch bij te staan. Uit de reactie van klager op 2 februari 2012 blijkt niet van aanvaarding van enige voorwaarde. Integendeel heeft klager enkel aan verweerder de vraag voorgelegd of de procedure kon worden gevoerd – kort gezegd – op basis van een toevoeging aan zijn echtgenote.

Aansluitend heeft verweerder bevestigd dat hij klager niet kon bijstaan.

Van de totstandkoming van een opdracht van klager aan verweerder is aldus niet gebleken.

5.4    De klacht ontbeert gezien het voorgaande feitelijke grondslag en is ongegrond.

5.5    Ten overvloede overweegt de raad dat niet is gebleken dat verweerder enig belang van klager heeft behartigd, noch dat klager op of na 28 januari 2012 gegevens van vertrouwelijke aard aan klager heeft verstrekt. De door klager genoemde inkomensopgaaf had klager al eerder aan verweerder verstrekt.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl