ECLI:NL:TADRSGR:2013:75 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4094/13.1

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:75
Datum uitspraak: 17-06-2013
Datum publicatie: 11-07-2013
Zaaknummer(s): R. 4094/13.1
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Het verwijt van klager aan verweerder dat deze in een bezwaarprocedure de gronden van het bezwaar niet heeft aangevuld acht de raad niet gegrond. Uit de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst volgt dat verweerder op drie momenten de gronden van het bezwaar heeft aangevuld. Klager heeft zijn klacht niet nader onderbouwd. De raad kan de juistheid van het verwijt niet vaststellen. Verweerder heeft erkend dat hij de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet aan klager heeft gestuurd en dat hij klager niet gewezen heeft op de beroepstermijn en evenmin op de termijn waarbinnen klager Nederland diende te verlaten. Verweerder had er niet vanuit mogen gaan, zeker niet zonder te verifiëren of klager Nederland verlaten had, dat klager niet meer in Nederland verbleef. Verweerder had klager dienen te wijzen op de beroepstermijn en de termijn waarbinnen klager Nederland diende te verlaten. Verweerder heeft klager door zijn nalaten de mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel onthouden. Dientengevolge is de beslissing onherroepelijk geworden met alle, negatieve,  gevolgen voor klager vandien. Verweerder heeft daarmee niet de zorg ten opzichte van klager betracht zoals behoort en daarmee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad overweegt voorts dat het feit dat klagers zaak kansloos zou zijn, niet afdoet aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. De klacht wordt deels gegrond verklaard. De maatregel van berisping volgt.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 januari 2013 met kenmerk R12/13/17 cij, door de raad ontvangen op 7 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 22 april 2013 in aanwezigheid van klager met zijn gemachtigde mr T., advocaat te Rotterdam en een tolk Mandarijn, mevrouwN., alsmede verweerder met zijn gemachtigde, tevens kantoorgenoot, mr. S., advocaat te Rotterdam. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Op 6 augustus 2008 is aan klager een verblijfsvergunning verleend voor de periode 22 mei 2008 tot 1 december 2012.

2.2 Bij brief van 25 november 2009 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst klager bericht omtrent de voorgenomen intrekking van de verblijfsvergunning.

2.3 Bij beslissing van 23 februari 2010 heeft de Immigratie en Naturalisatiedienst de verblijfsvergunning van klager en zijn familieleden met terugwerkende kracht, vanaf 22 mei 2008, ingetrokken.

2.4 Op 22 maart 2010 heeft de toenmalige advocaat van klager bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 23 februari 2010. Het bezwaar werd ingediend op nader aan te voeren gronden.

2.5 Bij faxbericht van 12 november 2010 heeft verweerder aan de toenmalige advocaat van klager verzocht het dossier van klager aan hem over te dragen.

2.6 Blijkens de latere beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van

27 januari 2012 heeft verweerder, bij brieven van 17 november 2010,

19 november 2010 en 25 november 2010, de gronden voor bezwaar nader aangevoerd.

2.7 Bij brief van 29 september 2011 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst verweerder verzocht om nadere stukken over te leggen.

2.8 Bij brief van 7 oktober 2011 heeft verweerder klager het gesprek dat hij op

6 oktober 2011 met klager voerde, naar aanleiding van de brief van

29 september 2011 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, op zijn kantoor bevestigd. Verweerder heeft klager onder meer geschreven:

"(…)

U hebt aangegeven dat u de gevraagde documenten niet kunt aanleveren.

(…)

Ik heb u uitgelegd dat derhalve onze poging om uw verblijfsvergunning als kennismigrant te baseren op [bedrijf] geen succes kan opleveren. Het niet aanleveren van de documenten heeft tot gevolg dat het bezwaar geen kans van slagen meer heeft.

(…)

Gezien het bovenstaande zal de minister spoedig een besluit op het bezwaar nemen en u dient er sterk rekening mee te houden dat uw rechtmatig verblijf en dat van uw gezin spoedig eindigt.

(…)".

2.9 Bij e-mailbericht van 17 november 2011 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst verweerder nogmaals in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in de zaak van klager over te leggen.

2.10 Bij beslissing van 27 januari 2012 is het bezwaar van klager ongegrond verklaard. Uit het informatieblad gehecht aan de beslissing blijkt dat een afschrift van de beslissing aan verweerder is verzonden. In de beslissing is opgenomen dat klager tot 28 dagen na het afgeven van de beslissing in de gelegenheid wordt gesteld om vrijwillig Nederland te verlaten. Verweerder heeft klager geen kopie van de beslissing gestuurd.

2.11 Op 1 mei 2012 zijn de reis- en identiteitspapieren van klager in bewaring genomen door de politie.

2.12 Op 4 mei 2012 hebben klager en verweerder elkaar gesproken op het kantoor van verweerder. Verweerder heeft inspanningen verricht om de door de politie in bewaring genomen reis- en identiteitspapieren van klager terug te krijgen.

2.13 Bij ongedateerd schrijven, ontvangen op 11 mei 2012, heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a. verweerder de gronden van het bezwaar niet heeft aangevuld;

b. verweerder klager niet geïnformeerd heeft over de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 27 januari 2012 ten gevolge waarvan klager pas op 1 mei 2012, te weten op het moment dat de politie de reis- en identiteitsdocumenten van klager kwam invorderen, op de hoogte kwam van de inhoud van de beslissing.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet aan klager gestuurd heeft. Verweerder erkent verder dat hij klager niet gewezen heeft op de beroepstermijn en evenmin op de termijn van 28 dagen, waarbinnen klager Nederland diende te verlaten. Verweerder ging er vanuit dat klager zijn eerdere advies, om Nederland te verlaten, had opgevolgd. Verweerder heeft klager niet getracht te bereiken nadat hij de beslissing op bezwaar ontvangen had. De zaak van klager was kansloos. Vandaar ook het advies dat verweerder klager op 6 oktober 2011 op zijn kantoor gegeven heeft. Formeel had klager wel een beroepsmogelijkheid. Materieel zat er niets in een beroep.

4.2 Verweerder heeft, anders dan klager stelt, wel degelijk de gronden van het bezwaar nader aangevoerd. Dit volgt ook uit de beslissing op bezwaar. Op drie momenten zijn de gronden aangevoerd. Verweerder verzoekt de raad rekening te houden met het feit dat de zaak van klager kansloos was, dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft. Onjuist is de stelling van klager dat de handelwijze van verweerder ervoor gezorgd heeft dat klager in een uitzichtloze situatie zou komen. De uitzichtloze situatie was er al.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

5.1 Gelet op het feit dat uit de beslissing op bezwaar volgt dat verweerder op drie momenten de gronden van het bezwaar heeft aangevuld, had het op de weg van klager gelegen om zijn klacht nader te onderbouwen. Nu klager dit klachtonderdeel niet nader heeft onderbouwd, heeft de raad de juistheid daarvan niet kunnen vaststellen.

5.2 Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

5.3 Verweerder heeft erkend dat hij de beslissing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet aan klager heeft gestuurd, dat hij klager niet gewezen heeft op de beroepstermijn en evenmin op de termijn waarbinnen klager Nederland diende te verlaten.

5.4 Ook al heeft verweerder klager in een eerder stadium meegedeeld dat zijn zaak kansloos zou zijn en dat zijn bezwaar zou worden afgewezen, dan nog behoorde verweerder de beslissing aan klager te sturen. Verweerder had er niet vanuit mogen gaan, dat klager niet meer in Nederland verbleef en ook overigens niet meer bereikbaar was.

5.5 Verweerder heeft klager, door toezending van de beslissing na te laten, de mogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel onthouden, ten gevolge waarvan de beslissing onherroepelijk is geworden met alle – mogelijk negatieve – gevolgen voor klager van dien. Verweerder heeft door zijn nalaten niet de nodige zorg betracht en daarmee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.6 Het feit dat de zaak van klager kansloos zou zijn, zoals verweerder stelt, doet aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet af.

5.7 Het klachtonderdeel is gegrond.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b. gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van berisping.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 19 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl