ECLI:NL:TADRSGR:2013:60 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4058/12.192

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:60
Datum uitspraak: 27-05-2013
Datum publicatie: 11-07-2013
Zaaknummer(s): R. 4058/12.192
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: De tuchtrechter is niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of en zo ja met welke advocaat een overeenkomst van opdracht is gesloten. Hetzelfde geldt met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding. De oordelen hierover zijn voorbehouden aan de civiele rechter. Het ontbreken van de vereiste schriftelijke vastlegging ten aanzien van de rol van verweerder, acht de Raad in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid. De klacht is in zoverre gegrond. Gelet op de inhoud van de correspondentie had verweerder op betaling op zijn derdengeldenrekening bedacht moeten zijn. Hij is zelf verantwoordelijk voor de omstandigheid dat hij bedragen niet heeft opgemerkt en (dus) niet heeft doe toekomen aan de rechthebbende zodra zich een gelegenheid daarvoor voordeed. Klacht gedeeltelijk gegrond. Berisping

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 24 oktober 2012 met kenmerk K143 2011/2012 ew/kme, door de raad ontvangen op 25 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2013 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde, de heer S, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij brief van 10 november 2006 heeft verweerder namens klager de heer B. gesommeerd om een bedrag van € 15.371,39 over te maken op de derdengeldenrekening van zijn kantoor.

2.3 Op de brief van 10 november 2006 is door C. gereageerd en is er een schikkingsvoorstel gedaan. Partijen zijn tot overeenstemming geraakt waarna C. bij brief van 6 februari 2007 aan verweerder heeft bericht ervan uit te gaan dat de zaak na betaling van een bedrag van € 2.543,07 als afgedaan beschouwd kon worden.

2.4 Bedoeld bedrag is op 14 februari 2007 afgeschreven van de rekening van de heer B. en bijgeschreven op de derdengeldenrekening van het toenmalige kantoor van verweerder.

2.5 In de week van 27 februari 2012 is door verweerder het genoemde bedrag overgemaakt aan klager.

2.6 Eveneens bij brief van 10 november 2006 heeft verweerder namens klager de heer K. gesommeerd om een bedrag over te maken op de derdengeldenrekening van zijn kantoor.

2.7 Bij brief van 27 november 2006 van A. aan verweerder is bericht dat er betaald zal worden na opheffing van het door de mrs. K. en K. gelegde beslag.

2.8 In een brief van A. aan verweerder d.d. 18 april 2007 wordt gesteld dat verweerder niet heeft gereageerd op brieven van 15 en 27 november 2006 en dat men er vanuit gaat dat de kwestie is afgedaan na de gedane betaling van een bedrag van € 4.676,80 op de derdengeldenrekening. Dit bedrag is niet aan klager doorbetaald.

2.9 Bij brief met bijlagen van 15 maart 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

1. ernstig nalatig handelen op grond van het feit dat hij een aan klager toekomend bedrag op zijn derdengeldenrekening pas na ca. 5 jaar aan hem heeft overgemaakt, hem niet heeft geïnformeerd over de ontvangst van het bedrag en heeft nagelaten te reageren op correspondentie van de gemachtigde van de wederpartij;

2. dat hij een aan klager toekomend bedrag van de derdengeldenrekening heeft overgemaakt aan mr. K., niet heeft gereageerd op correspondentie van de wederpartij betreffende de inhoud van de zaak, klager niet heeft geïnformeerd over de ontwikkelingen in de zaak en het op de derdengeldenrekening ontvangen bedrag niet, althans niet tijdig aan klager heeft doorbetaald.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt dat mr. K. hem destijds heeft benaderd om twee incassozaken voor hem te behandelen, aangezien het geschillen tussen zijn eigen aannemer en zijn 2 directe buren betrof. Het zou verweerder geen tijd en moeite kosten en mr. K. zou de zaken zelf inhoudelijk behandelen. Het betrof de zaken tegen B. en K. Verweerder fungeerde in deze zaken feitelijk slechts als “handtekeningzetter”.

4.2 Verweerder erkent dat op de derdengeldenrekening van zijn kantoor op 16 februari 2007 een bedrag van B. is ontvangen en dat dat bedrag in februari 2012 nog op zijn derdengeldenrekening stond. Verweerder erkent voorts dat op 1 april 2007 op de derdengeldenrekening van zijn kantoor een bedrag van K. is ontvangen. Bij beide betalingen staan de namen van het bedrijf van klager en de wederpartij vermeld, alsmede de dossiernummers van mr. K. Volgens verweerder ging het om een vriendendienst en had hij inhoudelijk niets met de zaken te maken. Hij herinnert zich dat mr. K. hem op enig moment heeft medegedeeld dat de zaken geschikt waren en dat hij vervolgens een vaststellingsovereenkomst getekend heeft, nadat mr. K. hem had verzekerd dat het in orde was. Verweerder erkent dat zijn kantoor destijds niet adequaat is omgegaan met de invoer van de dossiers en de op zijn derdengeldenrekening gedane betalingen.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat het oordeel over de vraag of verweerder of mr. K. als belangenbehartiger voor klager is opgetreden, is voorbehouden aan de civiele rechter. Het gaat er immers om of en zo ja met welke advocaat een overeenkomst van opdracht is gesloten. De tuchtrechter is niet bevoegd daarover een oordeel te geven.

5.2 Hetzelfde geldt met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding. Ook daarover is het oordeel voorbehouden aan de civiele rechter.

5.3 Met de deken is de raad van oordeel dat een en ander niet wegneemt dat uit de stukken in het klachtdossier blijkt dat verweerder in beide zaken op zijn naam en briefpapier de heren B. en K. als advocaat heeft aangeschreven. Ook wanneer de rol van verweerder beperkt is geweest tot het ondertekenen van die brieven en niet hij maar mr. K. als behandelend advocaat zou moeten worden aangemerkt, had verweerder die beperkte rol duidelijk schriftelijk aan zijn cliënten moeten vastleggen. Verweerder heeft niet gesteld, noch is uit het dossier gebleken, dat hij dat gedaan heeft. In zoverre is verweerder nalatig geweest en in zoverre is de klacht dan ook gegrond.

5.4 Ten aanzien van de door verweerder op zijn derdengeldenrekening ontvangen gelden acht de raad de klacht eveneens gegrond. Gelet op de inhoud van zijn brieven van 10 november 2006 in beide zaken, had verweerder op betaling in die zaken op zijn derdengeldenrekening bedacht moeten zijn. Hij zelf is verantwoordelijk voor de omstandigheid dat hij de bedragen niet op de derdengeldenrekening van zijn kantoor heeft opgemerkt en niet heeft doen toekomen aan de rechthebbende zodra een gelegenheid zich voordeed.

5.5 Op basis van de door partijen ingenomen stellingen en de zich in het klachtdossier bevindende stukken, kan de raad niet vaststellen of mr. K. als rechthebbende met betrekking tot het van K. ontvangen bedrag had te gelden. Schriftelijke stukken waaruit dat blijkt, ontbreken. Uit niets is gebleken dat klager bij verweerder aan de bel heeft getrokken, hetgeen er op kan wijzen dat er rechtstreeks contact is geweest met mr. K. Vast staat dat echter niet. Het is logisch dat verweerder niets aan klager heeft gemeld of bevestigd, want zo was het kennelijk ook afgesproken.

5.6 Ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerder in beide zaken na zijn brieven van 10 november 2006 niet meer heeft gereageerd op correspondentie van en/of namens de wederpartij is de raad van oordeel dat dit klachtonderdeel uitsluitend gegrond is ten aanzien van het niet vastleggen van zijn beperkte rol. Zou zijn rol niet zijn geweest welke hij stelt, dan zou wel de volledige klacht gegrond zijn.

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- acht de klachtonderdelen 1. en 2. gedeeltelijk gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- acht de klacht voor het overige gegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, T. Hordijk, A.J.N. van Stigt en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl