ECLI:NL:TADRSGR:2013:58 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4130/13.37

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:58
Datum uitspraak: 03-06-2013
Datum publicatie: 11-07-2013
Zaaknummer(s): R. 4130/13.37
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Onnodig provocerende en grievende correspondentie met het Bureau van de Orde, tijdens een cursus die uitging van de plaatselijke Orde en in de richting van een als docent optredende raadsheer. Tevens in strijd met gedragsregel 17 en 31. Klacht gegrond. Berisping.

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 12 februari 2013 met kenmerk K083 2012/2013 bm/sh, door de raad ontvangen op 13 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van klager. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting enerzijds is verklaard en anderzijds niet is betwist, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 25 oktober 2012 vond de jaarvergadering plaats van de Haagse Orde van Advocaten. Tijdens deze vergadering stond de verkiezing van de deken op de agenda.

2.3 Verweerder stelt te hebben gezien dat een stafjurist van het Bureau van de Orde (mevrouw J.) nog voordat de officiële uitslag van de verkiezing bekend was gemaakt, aan een andere stafjurist van het Bureau van de Orde (mevrouw H.), mededeelde dat klager als D. zou zijn verkozen. Geen van beide stafjuristen was in de zaal aanwezig waar de vergadering werd gehouden.

2.4 Verweerder heeft vervolgens op 26 oktober 2012 per e-mail een klacht tegen één van beide stafjuristen ingediend en daarbij aan de deken – voor zover van belang - het volgende bericht:

“Kunnen we het natte gangreen dat zich agressief in uw instituut heeft ingebeten bijtijds afsnijden? En misschien kan de nagel van mevrouw J., waarmee ze de jeuk bij mevrouw H. wegkrabde, middels een klassieke manicure behandeling worden bijgevijld. U kunt daar mogelijk wat geld voor reserveren door dit af te romen van onnodige concerten en snoepreisjes.”

2.5 In reactie op de klacht die verweerder jegens mevrouw J. heeft ingediend heeft klager op 1 november 2012 per e-mail laten weten dat een tuchtrechtelijke klacht tegen haar niet mogelijk is, omdat zij niet als advocaat staat ingeschreven. In dezelfde e-mail heeft klager aan verweerder te kennen gegeven de toonzetting van zijn klacht als zeer onwelwillend en zelfs beledigend te ervaren. Hij heeft verweerder ervan op de hoogte gesteld voornemens te zijn diens gedrag tijdens de eerstvolgende raadsvergadering te bespreken.

2.6 Verweerder reageerde bij e-mail van 1 november 2012 als volgt:

“Amice,

Vergeef mij de vermetelheid om de protocollaire distantie die het woord confrère oproept in uw geval met een amicalere aanspreektitel in te ruilen. Ik word hierdoor gesterkt door de bijna feestelijke ontmoeting – alleen de festoenen en de guirlandes ontbraken – die wij op d.d. 30 oktober 2012 hadden bij de rechtbank ’s-Gravenhage, alwaar u mij dankte voor de vraag op de Algemene Vergadering. U weet wel die vraag die ging over hoe mr. R, als hij deken zou worden, zou kunnen samenwerken met de ingegraven balie-autisten, baliebaronnen, baliebobo’s en al het ander lovende dat ik te melden had over de leden van de Raad van Toezicht. Wordt dit ook meegenomen bij de Raadsvergadering van de Raad van Toezicht op 15 november a.s.? Of zijn mijn opmerkingen op de Vergadering door u niet als onwelwillend en zelfs beledigend opgevat? Ik versta daar graag nader met u over. Thans ben ik een en al kloppend hart en benieuwd wie op 15 november a.s. de koek krijgt en wie de gard”

2.7 In de maand november 2012 werd aan alle leden van de Haagse balie een factuur voor de betaling van de hoofdelijke omslag verzonden. Ook aan verweerder. In reactie daarop zond verweerder op 21 december 2012 aan klager het volgende e-mailbericht:

“Amice,

Vorige maand kreeg ik in de mailing van uw bureau het verzoek om pecunia over te maken dat moet dienen om de raderen van uw organisatie te lubriceren. Ik steun de nobele doelstellingen van de lokale orde en heb met kadaverdiscipline het geld overgemaakt. Ik heb van de orde echter geen betalingsbewijs mogen ontvangen. Was dit een mailing van een Nigeriaanse oplichtersbende? Kunt u mij hieromtrent geruststellen en als u enige gelden heeft ontvangen mij voorzien van een betalingsbewijs?”

2.8 Op 10 januari 2013 heeft verweerder de Jonge Balie te Den Haag een brief gestuurd, waarin ook de Jonge Balie wordt vergeleken met een Nigeriaanse oplichtersbende. De brief in kwestie begint met de volgende opmerking:

“Naar aanleiding van uw brief van 3 januari jl. wil ik u mededelen dat ik de ronselpraktijken van de Jonge Balie met haar spooknota’s een kwalijke aangelegenheid vind.”

 2.9 Tijdens een door de Stichting Permanente Opleiding van de Haagse Orde van Advocaten georganiseerde cursus op 27 maart 2012 heeft mevrouw H. verweerder verzocht of hij zijn mini-tablet wilde wegleggen, omdat zij dit onbeleefd vond jegens de docent. Verweerder heeft dit verzoek als “zeer onbehouwen” en racistisch gekwalificeerd en mevrouw H. in het bijzijn van alle cursisten te kennen gegeven niet van dergelijke verzoeken gediend te zijn. Hij verwees haar daarbij naar “de andere blanke advocaten in de zaal” die ook met hun telefoons bezig zouden zijn en waar mevrouw H. niets tegen had gezegd. In het middagdeel van de cursus heeft de docent mr. L.F.A. H., raadsheer in het gerechtshof te Den Haag, verweerder eveneens gewezen op de onwenselijkheid van het veelvuldig gebruik van zijn minitablet of telefoon en na afloop van die cursus werd ook mevrouw H. op een zeer intimiderende wijze aangesproken op haar vermeende racistische uitlatingen.

2.10 Op 28 maart 2012 heeft verweerder een klacht ingediend over de handelwijze van mevrouw H. tijdens de cursus op 27 maart 2012. Verweerder meldt in zijn klachtbrief (e-mail) het volgende:

“Mevrouw H., waarschijnlijk geïnspireerd door het Polenmeldpunt, meent op een zeer onbehouwen wijze op te moeten treden tegen Moslimadvocaten die tijdens hun cursus gebruik maken van hun mini-tablet.

Als mevrouw H. politiek wil bedrijven moet ze zich vooral aanmelden bij een politieke partij – heden ten dage is er in ons politieke landschap genoeg ruimte op rechts – maar moet ze dit niet doen als ‘stafjurist’ bij de Raad. Haar mission civilisatrice, white woman’s burden, om beschaving en fatsoen te brengen aan alles wat een kleurtje heeft, wordt door mij niet geapprecieerd. Wilt ze ook niet meer staan in mijn zonlicht?”

2.11 Bij brief met bijlagen van 12 februari 2013 heeft klager zich bij de raad beklaagd over verweerder.

3. KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich tegen klager als d, tegen (advocaat)-stafjuristen en medewerkers van het Bureau van de Haagse Orde, tegenover collegae en tegen confrères uit te laten op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt en die in strijd is met onder meer maar niet uitsluitend artikel 46 Advocatenwet en de gedragsregels 17 en 31.

4. VERWEER

4.1 De raadsman van verweerder heeft laten weten zich niet te kunnen verweren tegen klachten gebaseerd op onvolledige dossiers, de beslissing van de raad te zullen afwachten en als die negatief voor verweerder uitvalt, de zaak te zullen voorleggen aan het Hof.

5. BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat hem niet gebleken is dat de dossiers onvolledig zijn.

5.2 Ingevolge artikel 46 Advocatenwet zijn advocaten aan tuchtrechtspraak onderworpen onder meer ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Gedragsregel 17 schrijft voor dat (onder meer) in het belang van de advocatuur in het algemeen de advocaten behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Gedragsregel 31 bepaalt dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten.

5.3 Daar komt bij dat, gelet op de bijzondere aard van zijn beroep, voor een advocaat geldt dat zijn optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn en het vertrouwen in de beroepsgroep niet mag schaden.

5.4 De door verweerder in de hierboven geciteerde correspondentie aan het adres van medewerkers van het Bureau van de Orde gebezigde bewoordingen en zijn opmerkingen tijdens de genoemde cursus die uitging van de Haagse orde van Advocaten, in de richting van onder andere een als docent optredende raadsheer in het gerechtshof Den haag, zijn naar het oordeel van de raad onnodig provocerend en grievend en in strijd met de Gedragsregels 17 en 31. De raad is dan ook van oordeel dat dit gedrag een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.5 De raad acht de klacht gegrond.

6. MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7. BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. M. Aukema, P.O.M. van Boven- de Groot, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 4 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl