ECLI:NL:TADRSGR:2013:54 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4067/12.201

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:54
Datum uitspraak: 01-07-2013
Datum publicatie: 11-07-2013
Zaaknummer(s): R.4067/12.201
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: De advocaat heeft de behandeling van een zaak bij het gerechtshof overgenomen. Bij de memorie van grieven was een bepaald stuk niet overgelegd. De advocaat heeft dat stuk later bij brief aan het hof overgelegd. Het hof heeft er geen acht op geslagen, omdat dit stuk niet bij akte in het geding was gebracht. Klacht in zoverre gegrond, daar verweerder de stukken niet op de juiste wijze in het geding heeft gebracht. Daardoor is hij in zijn zorgplicht tekort geschoten. Klacht gegrond. Geen maatregel.

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 31 oktober 2012, door de raad ontvangen op 1 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij brief van 20 maart 2013 heeft de gemachtigde van verweerder stukken in het geding gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2013 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede verweerder, vergezeld van diens gemachtigde. Mr. K.heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is vanaf 2002 verwikkeld geweest in procedures in verband met zijn echtscheiding.

2.3    Tot begin 2008 is klager bijgestaan door een andere advocaat, mr. M. Vanaf begin 2011 is klager bijgestaan door verweerder.

2.4    Toen verweerder de bijstand aan klager aanving, was onder meer een rolprocedure in hoger beroep aanhangig bij het Gerechtshof Amsterdam. In die procedure werd de rol waargenomen door de procesadvocaat van de voormalige advocaat van klager. Deze heeft de aanhangige procedure vervroegd op de rol van 18 januari 2011 van het Amsterdamse hof gebracht. Op die rolzitting heeft verweerder zich in plaats van de bedoelde procesadvocaat voor klager gesteld en de memorie van grieven genomen.

2.5    Bij brief van 29 januari 2011 heeft verweerder aan het hof onder meer het volgende meegedeeld:

“Onderstaande stukken zullen aan Uw Hof worden overhandigd:

vonnis Rechtbank Haarlem en processtukken         dd 22-02-2006

vonnis Rechtbank Haarlem en processtukken        dd12-07-2006

brief Hr Boringa inzake urenverantwoording            dd 14-08-2009

concept rapport mediator                    dd 17-11-2009

reactie op dit rapport                        dd 01-12-2009

verslag bespreking concept rapport                 dd 24-03-2010

voorstel [wederpartij, RvD]                    dd 12-04-2010

brief naar het Gerechtshof                    dd 14-04-2010

aanmaning Hr Boringa                    dd 14-10-2010”

2.6    In die procedure is op 15 december 2011 pleidooi gehouden. Hierna heeft het gerechtshof op 31 januari 2012 arrest gewezen, waarbij het vonnis van de rechtbank, waarbij klager in het ongelijk werd gesteld, is bekrachtigd.

2.7    In het arrest van 31 januari 2012 heeft het gerechtshof onder meer als volgt overwogen:

“4.14 De man heeft ter gelegenheid van het pleidooi (in zijn pleitnotities onder ‘EISEN’) nog een aantal kennelijk met de vordering van de vrouw te verrekenen posten genoemd, te weten € 52.000,- wegens afkoop van een polis levensverzekering, € 3.638,- en € 3.532,- wegens ‘50% van de debiteuren en liquide middelen’, € 23.443,- en € 20.995,- wegens ‘50% van de passiva stamrecht’ en ‘R.U.S.’ en een niet nader genoemd bedrag wegens onjuiste toedeling van de herinvesteringreserve. Het hof zal deze posten onbesproken laten nu dit verrekenverweer tardief en dus in strijd met de goede procesorde is opgeworpen. Bovendien heeft de man, ter toelichting van dit verweer, verwezen naar een conceptrapport dat is opgesteld in het kader van een mediation tussen partijen terwijl die mediation niet tot overeenstemming heeft geleid en bedoeld rapport niet, althans niet op de juiste wijze, door de man in het geding is gebracht. Datzelfde geldt ook voor de overige stukken die de man bij brief van 29 januari 2011 aan het hof heeft gezonden. Nog daargelaten dat [advocaat wederpartij, RvD] heeft meegedeeld dat zij deze stukken nimmer heeft ontvangen, zijn deze stukken niet bij akte in het geding gebracht, terwijl van de zijde van de man evenmin voorafgaand aan het pleidooi is aangezegd dat een beroep op deze stukken zou worden gedaan.”

2.8    Bij brief van 28 juni 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij de gedragsregels 1, 4 en 14 heeft overtreden door het conceptrapport van de mediator Boringa d.d. 24 maart 2010 ontijdig en niet op de juiste wijze met een H-formulier in te brengen bij het gerechtshof en niet heeft gemeld dat daarop bij pleidooi een beroep gedaan kon worden. Daardoor heeft het hof bij zijn beslissing geen rekening kunnen houden met hetgeen de mediator over de verdeling van het vermogen van partijen heeft gesteld.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Uitgangspunt is de regel dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig behoort te behandelen.

5.2    Vaststaat dat het de bedoeling van klager en verweerder was om het conceptrapport van de mediator in de procedure bij het gerechtshof in het geding te brengen.    

Ter zitting is aan de orde gekomen dat er bij het hof nog een andere procedure liep, te weten een verzoekschriftprocedure in welke procedure het rapport mogelijk al was overgelegd.   

In de rolprocedure, waarin verweerder zich op 18 januari 2011 voor klager heeft gesteld, was het conceptrapport (nog) niet ingebracht.

5.3    Verder staat vast dat verweerder het conceptrapport niet bij akte in het geding heeft gebracht. Verweerder heeft het gevoegd bij zijn brief van 29 januari 2011 aan het gerechtshof.

5.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij aangaande de overlegging van het stuk telefonisch overleg heeft gevoerd met de griffier van het gerechtshof, waarbij hem is meegedeeld dat de stukken tot het dossier zouden gaan behoren indien ze op het met de griffier besproken tijdstip bij het hof zouden zijn ontvangen. Voor die overlegging zou klager in overleg met verweerder hebben gezorgd. Van de afspraak met de griffier blijkt niet uit enig schriftelijk stuk.

5.5    Het voorgaande doet naar het oordeel van de raad niet af aan het feit dat op verweerder de zorgplicht rustte om voor het gerechtshof bestemde (proces-) stukken op de juiste wijze in het geding te brengen. Gelet op de bij de feiten geciteerde rechtsoverweging van het hof heeft verweerder het rapport niet op de juiste wijze in het geding gebracht, hetgeen ook geldt voor de overige stukken die verweerder bij brief van 29 januari 2011 aan het hof had gezonden.

5.6    Verweerder heeft aangevoerd dat tussen hem en klager werkafspraken zijn gemaakt. Volgens verweerder hielden die in dat klager de procedure inhoudelijk zou voeren, d.w.z. dat klager alle processtukken, ook de pleitnota, zou opstellen. De taak van verweerder was beperkt tot het ondertekenen van de processtukken.

5.7    Ter zitting zijn de door verweerder gestelde werkafspraken aan de orde gekomen. Klager heeft bevestigd dat hij de processtukken, met uitzondering van de pleitnota, heeft opgesteld. Over de vraag wie de pleitnota heeft opgesteld nemen partijen tegengestelde standpunten in.

5.8    Wat er zij van de stellingen van partijen over de werkafspraken, naar het oordeel van de raad staat vast dat het de verantwoordelijkheid van verweerder was om de processtukken te ondertekenen en deze bij het hof in te dienen. Genoegzaam staat vast dat verweerder – in elk geval – de rol van procesadvocaat zou hebben.   

De discussie van partijen over de werkafspraken doet dan ook niet af aan de hiervoor genoemde zorgplicht van verweerder.

5.9    Nu vaststaat dat verweerder de besproken stukken niet op de juiste wijze in het geding heeft gebracht is hij in zijn zorgplicht tekort geschoten. Dit brengt mee dat de klacht gegrond is.

6    MAATREGEL

    De raad neemt in aanmerking dat niet gebleken is dat klager door de omissie van verweerder nadeel heeft geleden. Vooreerst heeft het hof het op het conceptrapport te baseren verweer aangemerkt als een verrekenverweer en daarover in de eerste plaats overwogen dat het tardief en dus in strijd met de goede procesorde is opgeworpen. Hieruit valt op te maken dat het hof, ook indien het rapport wel op de juiste wijze in het geding was gebracht, daarmee geen rekening zou hebben gehouden. Bovendien neem de raad in aanmerking dat het bewuste stuk een conceptrapport betreft van de mediator, zodat niet aannemelijk is dat van enige vordering van klager op de wederpartij onomstotelijk uit dat stuk kon blijken.   

De raad acht dan ook de oplegging van een maatregel niet geboden.

7    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2013.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl