ECLI:NL:TADRSGR:2013:46 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4194/13.101

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:46
Datum uitspraak: 12-06-2013
Datum publicatie: 11-07-2013
Zaaknummer(s): R. 4194/13.101
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft naar aanleiding van het verzoek van klager zijn identiteit niet bekend te maken bij mr. M. dan wel diens cliënt, klager geïnformeerd over de door de Raad van Toezicht gevolgde werkwijze in bemiddelingsdossiers en heeft klager vervolgens de keus gegeven de brief van klager van 26 januari 2013 alsnog door te sturen naar mr. M. of aan klager de keus gegeven dat zijn cliënt alsnog zelf reageert op de brief van verweerster van 25 januari 2013. Hierop hebben klager noch zijn cliënt, gereageerd. Verweerster heeft door aldus te handelen niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschaad, nu in casu deze plicht niet geldt. Mr. M. heeft immers in zijn hoedanigheid van advocaat een bemiddelingsverzoek ten aanzien van mr. E. (in zijn hoedanigheid van advocaat) ingediend bij de deken en klager treedt op als advocaat voor mr. E. Uit de faxbrief van 26 januari 2013 volgt dat klager niet bereid is voor zijn cliënt als advocaat naar buiten te treden. Nu klager kennelijk de opdracht van zijn cliënt heeft geaccepteerd, kan hij anderen niet verantwoordelijk stellen voor de gevolgen die hij daar kennelijk van vreest. Het handelen van verweerster valt onder de beleidsvrijheid die de deken en dientengevolge zijn medewerkers hebben ten aanzien van de vraag hoe een verzoek tot bemiddeling wordt behandeld.   Klager heeft verweerster ten slotte verweten dat zij heeft nagelaten haar excuses aan te bieden aan klager wegens het verzenden van een kopie van de faxbrief van 1 februari 2013 aan mr. M. Verweerster heeft gesteld dat zij abusievelijk voornoemde faxbrief in afschrift aan mr. M. heeft doen toekomen. Nadat verweerster dit heeft ontdekt, heeft zij direct passende maatregelen genomen, waarbij mr. M. aan de deken heeft toegezegd zijn cliënt niet op de hoogte te stellen van de betreffende faxbrief. Verweerster heeft onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien haar excuus aan klager aan te bieden. Hoewel het wellicht verstandiger en correcter van verweerster zou zijn geweest om dat excuus wel aan te bieden, acht de voorzitter het onder bovenvermelde omstandigheden ontbreken ervan in tuchtrechtelijke zin toch van kennelijk onvoldoende gewicht.    Klachtonderdelen a t/m c kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d kennelijk van onvoldoende gewicht.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 17 mei 2013, door de raad ontvangen op 17 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Bij e-mail van 23 januari 2013 met bijlagen heeft mr. M., advocaat te B., zich tot het bureau van de Haagse Orde van Advocaten gewend met het verzoek om bemiddeling in een kwestie over de toezending aan hem van het dossier, de toevoeging, een last tot toevoeging alsmede een urenspecificatie van mr. E., advocaat.

1.2    Mr. E. is bij faxbrief van 25 januari 2013 aangeschreven met afschrift aan mr. M.

1.3    Klager heeft op 26 januari 2013 een faxbrief aan verweerster doen toekomen. Bovenaan de faxbrief van 26 januari 2013 is door klager de volgende instructie voor verweerster opgenomen:

“STRIKT VERTROUWELIJK

Deze brief mag niet aan K. (red.) c.s of mr. M. (red.) worden overhandigd of doorgezonden. Mijn naam en adres gegevens mogen evenmin aan K. (red.) of mr. M. (red.) worden bekend gemaakt.”

1.4    Bij voornoemde faxbrief van 26 januari 2013 heeft klager verweerster onder meer laten weten dat hij mr. E. bijstaat en dat verweerster mr. M. kan mededelen dat het haar bekend is dat hij het dossier ten minste al sedert 16 januari 2013 in zijn bezit heeft en dat er derhalve geen noodzaak meer bestaat om hem nog een extra afschrift van het dossier toe te komen. Voorts heeft klager, voor zover in deze relevant, in deze brief aan verweerster medegedeeld:

“…

Nu er in het geval van de cliënt van mr. M. (red.), t.w. K. (red.), sprake is van zware criminaliteit, roof in vereniging met vuurwapen gebruik en mr. M. (red.) met zijn e-mail van 23 januari 2013 aantoont het met de waarheid niet zou nauw te nemen, wens ik noch mijn familie noch mijzelf bloot te stellen aan het risico van mogelijke represailles van die lieden. Ik heb er derhalve alle belang bij dat mijn identiteit en adres afgeschermd blijven.

…”

1.5    Bij faxbrief van 29 januari 2013 heeft verweerster klager, voor zover in deze relevant geschreven:

“..

Door of namens de Haagse deken worden tuchtrechte klachtdossiers en bemiddelingsdossiers in behandeling genomen volgens het beginsel van hoor en wederhoor van betrokkenen op basis van de ter zake gevoerde correspondentie. Dit betekent dat afschrift van de in het dossier ontvangen correspondentie wordt verstrekt aan de andere ‘partij’.

U geeft in uw faxbrief van 26 januari 2013 te kennen dat uw brief niet aan mr. M. (red.) of de heer K. (red.) mag worden overhandigd of doorgezonden. Ik neem aan dat dit ook geldt met betrekking tot een kopie van die faxbrief.

Indien dezerzijds aan uw verzoek zou worden voldaan, heeft dat tot gevolg dat ik in strijd zou handelen met de door ons gevolgde werkwijze als hiervoor vermeld. Bovendien zou het risico bestaan dat wij ons niet jegens mr. M. (red.) of derden op de juistheid van de weergave van de inhoud van uw brief of de daaruit afgeleide conclusies zouden kunnen beroepen. Daartoe zijn wij noch gehouden noch bereid. Ik zal om die redenen niet aan uw verzoek voldoen.

Dit betekent van tweeën één. Of u laat ons alsnog weten dat het ons vrijstaat afschrift van uw brief van 26 januari 2013 aan mr. M. te zenden, of wij beschouwen die brief als niet ontvangen en mr. E. reageert alsnog op de inhoud van mijn brief van mijn brief van 25 januari 2013 aan hem met bijlage.

Ik zie de reactie graag uiterlijk 30 januari 2013 tegemoet.”

1.6    Klager heeft niet op deze brief gereageerd.

1.7    Verweerster heeft bij faxbrief van 1 februari 2013 vastgesteld dat zij nog niet van klager had vernomen en hem verzocht om uiterlijk 6 februari 2013 (alsnog) te reageren.

1.8    Verweerster heeft klager bij faxbrief van 4 februari 2013 bericht dat zij abusievelijk een afschrift van haar faxbrief van 1 februari 2013  aan mr. M. heeft gezonden. Voorts heeft verweerster klager medegedeeld dat de deken inmiddels contact heeft opgenomen met mr. M. en dat mr. M. heeft bevestigd dat hij zijn cliënt niet op de hoogte zal stellen van de inhoud van de faxbrief van 1 februari 2013.

1.9    Klager heeft op 4 februari 2013 een klacht ingediend tegen verweerster bij de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a.    het vertrouwen in de advocatuur en haar beroepsuitoefening geschonden heeft;

b.    haar geheimhoudingsverplichting heeft geschonden;

c.    in strijd heeft gehandeld met haar verplichting de aan haar toevertrouwde zaken zorgvuldig te behandelen;

d.    geen excuses aan klager heeft aangeboden voor haar onzorgvuldig optreden.

3.    BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met d

3.1    De voorzitter ziet aanleiding de klachtonderdelen a tot en met d gezamenlijk en in onderlinge samenhang te beoordelen. Verweerster was ten tijde van het haar verweten handelen als stafjurist/advocaat werkzaam bij de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

3.2    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerster zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld.

3.3    Verweerster heeft naar aanleiding van het verzoek van klager zijn identiteit niet bekend te maken bij mr. M. dan wel diens cliënt, klager geïnformeerd over de door de Raad van Toezicht gevolgde werkwijze in bemiddelingsdossiers en heeft klager vervolgens de keus gegeven de brief van klager van 26 januari 2013 alsnog door te sturen naar mr. M. of aan klager de keus gegeven dat zijn cliënt alsnog zelf reageert op de brief van verweerster van 25 januari 2013. Hierop hebben klager noch zijn cliënt, gereageerd. Verweerster heeft door aldus te handelen niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

3.4    Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschaad, nu in casu deze plicht niet geldt. Mr. M. heeft immers in zijn hoedanigheid van advocaat een bemiddelingsverzoek ten aanzien van mr. E. (in zijn hoedanigheid van advocaat) ingediend bij de deken en klager treedt op als advocaat voor mr. E. Uit de faxbrief van 26 januari 2013 volgt dat klager niet bereid is voor zijn cliënt als advocaat naar buiten te treden. Nu klager kennelijk de opdracht van zijn cliënt heeft geaccepteerd, kan hij anderen niet verantwoordelijk stellen voor de gevolgen die hij daar kennelijk van vreest. Het handelen van verweerster valt onder de beleidsvrijheid die de deken en dientengevolge zijn medewerkers hebben ten aanzien van de vraag hoe een verzoek tot bemiddeling wordt behandeld. Deze werkwijze is ook aan klager medegedeeld en aan hem is eveneens een keuzemogelijkheid voorgelegd naar aanleiding van de door klager gestelde vrees voor represailles. Klager meent ten onrechte dat hij aan de deken dan wel zijn stafmedewerker een afwijkende werkwijze kan opleggen in het kader van de behandeling van een bemiddelingsverzoek. Van enig onzorgvuldig handelen is niet gebleken.

3.5    Indien klager meent dat het handelen van verweerster hem schade heeft toegebracht, dient klager zich te wenden tot de civiele rechter, nu de tuchtrechter niet bevoegd over een dergelijke vordering te oordelen.

3.6    Klager heeft verweerster ten slotte verweten dat zij heeft nagelaten haar excuses aan te bieden aan klager wegens het verzenden van een kopie van de faxbrief van 1 februari 2013 aan mr. M. Verweerster heeft gesteld dat zij abusievelijk voornoemde faxbrief in afschrift aan mr. M. heeft doen toekomen. Nadat verweerster dit heeft ontdekt, heeft zij direct passende maatregelen genomen, waarbij mr. M. aan de deken heef toegezegd zijn cliënt niet op de hoogte te stellen van de betreffende faxbrief. Verweerster heeft onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien haar excuus aan klager aan te bieden. Hoewel het wellicht verstandiger en correcter van verweerster zou zijn geweest om dat excuus wel aan te bieden, acht de voorzitter het onder bovenvermelde omstandigheden ontbreken ervan in tuchtrechtelijke zin toch van kennelijk onvoldoende gewicht.

3.7    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en c kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d kennelijk van onvoldoende gewicht worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met c als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel als kennelijk van onvoldoende gewicht af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 12 juni 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.