ECLI:NL:TADRSGR:2013:236 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4353/13.260

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:236
Datum uitspraak: 14-10-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4353/13.260
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster dat zij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij klager heeft voorgehouden dat het in zijn zaak de voorkeur verdiende om deze te regelen.Verweerster heeft voorts aangevoerd dat klager zelf het schikkingsbedrag heeft voorgesteld. Klager heeft dat erkend en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerster had moeten begrijpen dat klager er eigenlijk niet voor voelde om überhaupt een regeling te treffen en dus eigenlijk ook niet achter zijn eigen voorstel stond. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat verweerster klagers wederpartij in de kaart heeft willen spelen c.q. op de hand van de wederpartij was. Deze verdachtmaking is op geen enkele wijze door klager nader onderbouwd. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 4 oktober 2013, door de raad ontvangen op 7 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich tot verweerster gewend in het kader van een geschil met B. Auto’s inzake de inruil van zijn auto.

1.2 Op 20 juni 2013 heeft verweerster namens klager een schikkingsvoorstel gedaan aan B. Auto’s, die dit voorstel heeft geaccepteerd. Onder meer is overeengekomen dat B. Auto’s aan klager een bedrag van € 750,00 zou betalen.

1.3 Bij brief van 18 juli 2013 heeft klager een klacht tegen verweerster bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd, doordat zij probeerde een rechtszaak te voorkomen. Klager stelt dat hij op aandringen van verweerster tegen zijn wil heeft ingestemd met het schikkingsvoorstel. Klager is van mening dat verweerster de wederpartij in de kaart wilde spelen c.q. op de hand van de wederpartij was.

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij klager heeft voorgehouden dat het in zijn zaak de voorkeur verdiende om deze te regelen. Verweerster heeft voorts gesteld dat zij dit advies heeft gebaseerd op het procesrisico dat een procedure met zich brengt alsmede de (lange) duur van een procedure. Een dergelijk advies komt in de gegeven de omstandigheden niet kennelijk onjuist voor.

3.3 Verweerster heeft voorts aangevoerd dat klager vervolgens zelf het schikkingsbedrag van € 750, - heeft voorgesteld Klager heeft dat erkend en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerster had moeten begrijpen dat klager er eigenlijk niet voor voelde om überhaupt een regeling te treffen en dus eigenlijk ook niet achter zijn eigen voorstel stond

3.4 Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat verweerster klagers wederpartij in de kaart heeft willen spelen c.q. op de hand van de wederpartij was. Deze verdachtmaking is op geen enkele wijze door klager nader onderbouwd.

3.5 De gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.6 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 14 oktober 2013.

griffier                                                                         voorzitter