ECLI:NL:TADRSGR:2013:220 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4315/13.222

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:220
Datum uitspraak: 17-09-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4315/13.222
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gelet op de mededelingen van verweerder kan niet worden vastgesteld of klaagster tegen de dwangmedicatie heeft geprotesteerd. Verweerder heeft gesteld dat klaagster baat had bij de medicatie en dat het haar instemming en die van haar mentor had.   Met betrekking tot de diagnose kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu deze diagnose door een psychiater wordt vastgesteld.   Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 4 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een periode dat zij gedwongen was opgenomen op basis van een maatregel die is gebaseerd op de wet Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz).

1.2 Tijdens die opname is aan klaagster dwangmedicatie toegediend en is de diagnose schizofrenie gesteld.

1.3 Bij brief van 14 december 2012 heeft de gemachtigde van klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij onvoldoende heeft getracht te voorkomen dat dwangmedicatie is voorgeschreven en toegediend. Het toedienen van dwangmedicatie zou in strijd zijn met de wet. Klaagster zou voorts uitdrukkelijk hebben aangegeven geen medicatie tegen haar wil toegediend te willen krijgen. Verweerder zou dat onvoldoende namens haar hebben verwoord en onvoldoende hebben getracht dwangmedicatie te voorkomen. Daarnaast klaagt klaagster over het feit dat de door de psychiater vastgestelde diagnose (schizofrenie) niet dan wel onvoldoende is aangevochten. De diagnose zou ten onrechte zijn gesteld.

3. BEOORDELING

3.1 De wet Bopz regelt de voorwaarden waaronder, tegen de wil van een betrokkene, maatregelen kunnen worden opgelegd, waaronder medicatie. Gelet op de mededelingen van verweerder kan niet worden vastgesteld of klaagster tegen de dwangmedicatie heeft geprotesteerd. Verweerder heeft gesteld dat klaagster baat had bij de medicatie en dat het haar instemming en die van haar mentor had.

3.2 Op basis van de stukken kunnen evenmin de overige gestelde verwijten worden vastgesteld. Deze verwijten wordt door klaagster ook niet nader onderbouwd. Met betrekking tot de diagnose kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, nu deze diagnose door een psychiater wordt vastgesteld. Een eventuele betwisting van deze diagnose door verweerder zou tot niets leiden.

3.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 17 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.