ECLI:NL:TADRSGR:2013:217 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4289/13.196b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:217
Datum uitspraak: 18-09-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4289/13.196b
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij in december 2010 de behandeling van de zaak van mr. Z. heeft overgenomen. Zij heeft erkend dat het 1,5 maand heeft geduurd voordat zij de zaak heeft opgepakt. Voor die gang van zaken heeft zij haar verontschuldigingen aan klagers aangeboden. Bij brieven van 14 februari en 11 maart 2011 heeft verweerster klagers gemotiveerd verzocht haar stukken toe te sturen ter onderbouwing van hun vordering. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klagers aan dat verzoek geen gevolg hebben gegeven. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.   De klacht is kennelijk ongegrond verklaard.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 1 september 2013 met kenmerk K086 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Klagers zijn van 1 januari 2002 tot en met 5 februari 2008 cliënten geweest van de heer S, h.o.d.n. T. Assurantiën BV. Tegen deze tussenpersoon is aangifte gedaan wegens oplichting en valsheid in geschrifte. Klagers hebben daarbij de mogelijkheid gekregen zich als slachtoffer te voegen in de strafrechtelijke procedure.

1.2 De heer S. is bij vonnis van 29 april 2010 veroordeeld. De benadeelde partijen, waaronder klagers, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding. Om die reden wilden klagers  een civiele procedure te starten tegen de heer S.

1.3 Bij brief van 29 juli 2010 heeft de Officier van Justitie aan klagers medegedeeld dat hij het ten tijde van de aanhouding van de heer S, op diens banksaldi en diverse goederen gelegde conservatoire beslag tot 30 augustus 2010 zal laten liggen om benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen (ook) conservatoir beslag te leggen op de onder het beslag liggende saldi en goederen.

1.4 Naar aanleiding van deze brief van de Officier van Justitie hebben klagers zich tot het kantoor van verweerder gewend. Op 20 augustus 2010 vond een intakegesprek plaats met een kantoorgenoot van verweerder, mr. Z. Tijdens dit gesprek is de mogelijkheid voor het leggen van conservatoir beslag besproken. Bij brief van dezelfde datum heeft mr. Z. aan klagers een opdrachtbevestiging gestuurd voor “juridische bijstand inzake het geschil met S,”.

1.5 Op 27 augustus 2010 heeft mr. Z. de Officier van Justitie een brief gezonden en daarin verzocht om een afschrift van het gehele strafvonnis d.d. 29 juli 2010. Kopie daarvan is aan klagers gestuurd.

1.6 Op 2 september 2010 hebben klagers aan mr. Z. de slachtoffermotiveringen toegezonden en op 22 september 2010 hebben klagers de voegingsformulieren op het kantoor van mr. Z. afgegeven.

1.7 Op 26 november 2010 heeft klaagster aan mr. Z. verzocht haar de stand van zaken te berichten. Een reactie bleef uit. Ook op een tweede verzoek d.d. 12 december 2010 heeft mr. Z. niet gereageerd.

1.8 Klagers ontvingen in januari 2011 bericht dat hun dossier zou worden overgenomen door verweerster (een kantoorgenote van mr. Z.).

1.9 Bij brief van 14 maart 2011 hebben klagers mr. Z. en verweerster aansprakelijk gesteld voor de door hen in de periode van 20 augustus 2010 tot en met 1 maart 2011 geleden schade.

1.10 Een kantoorgenoot van verweerster en mr. Z., mr. P., is opgetreden als klachtfunctionaris naar aanleiding van door klagers tegen mr. Z. en verweerster ingediende klachten. Mr. P. heeft klagers in die hoedanigheid bij brief van 29 maart 2011 gemotiveerd op de hoogte gesteld van zijn standpunt dat hij geen termen aanwezig acht om de klacht gegrond te verklaren.

1.11 Bij brief van 6 april 2011 hebben klagers uitvoerig op het standpunt van mr. P. gereageerd en hem verzocht de zaak aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar voor te leggen. Mr. P. heeft dat bij brief van 28 april 2011 gedaan.

1.12 Bij brief van 7 maart 2013 hebben klagers een klacht ingediend tegen verweerster. 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij heeft verzuimd klagers te informeren over de overname van het dossier;

b) zij de behandeling van het dossier 1,5 maand stil heeft laten liggen;

c) ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe heeft verzuimd bij de Officier van Justitie te informeren naar de stand van zaken in het dossier “S”;

d) niet heeft gereageerd op de brief van klagers van 6 februari 2011 wat de status van het dossier is;

e) zich onvoldoende in het dossier heeft verdiept.

3. BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Wel dient de advocaat steeds naar behoren te informeren en duidelijk te maken hoe hij te werk wil gaan. Deze verplichting houdt onder meer in dat de advocaat waar nodig ter voorkoming van misverstanden of onzekerheid, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt dient te bevestigen. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2 De gedragingen van verweerster zijn, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij in december 2010 de behandeling van de zaak van mr. Z. heeft overgenomen. Zij heeft erkend dat het 1,5 maanden heeft geduurd voordat zij de zaak heeft opgepakt. Voor die gang van zaken heeft zij haar verontschuldigingen aan klagers aangeboden. Bij brieven van 14 februari en 11 maart 2011 heeft verweerster klagers gemotiveerd verzocht haar stukken toe te sturen ter onderbouwing van hun vordering. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat klagers aan dat verzoek geen gevolg hebben gegeven. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft.

3.3 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 4. BESLISSING

- Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C van der Sanden, griffier op 18 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.