ECLI:NL:TADRSGR:2013:216 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4304/13.211

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:216
Datum uitspraak: 18-09-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4304/13.211
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klacht ingetrokken/schikking getroffen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze zien op klachten welke aan de orde zijn geweest en uitgebreid zijn besproken in een bemiddelingsgesprek met de deken, waarbij de klachten zijn ingetrokken. Er is derhalve sprake van een herhaalde klacht, waarover niet opnieuw kan worden geklaagd. Nieuwe klachten die zien op de procedure in 2002 en 2003 zijn niet ontvankelijk, omdat deze in strijd zijn met het beginsel rechtszekerheid.   De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering dat een advocaat een door zijn gedraging veroorzaakte schade dient te vergoeding dan wel een vordering tot terugbetaling van declaraties en reiskosten. Dergelijke vorderingen kunnen alleen aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter.   Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Bij beschikking van 8 mei 2003 van de rechtbank Rotterdam is de echtscheiding uitgesproken tussen klager en zijn voormalig echtgenote. De voormalig echtgenote van klager is alleen met het ouderlijk gezag over hun beider dochter belast.

1.2 Voor zover in deze relevant heeft de rechtbank in voornoemde beschikking overwogen: “De man heeft verder zijn dochter (red.) in uitdagende houdingen gefotografeerd.”

1.3 Klager heeft op 8 februari 2012 een klacht ingediend tegen verweerder. In die klachtzaak heeft op 19 maart 2012 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. Tijdens het bemiddelingsgesprek is afgesproken dat verweerder klager verder zal bijstaan en is het klachtdossier gesloten.

1.4 Verweerder heeft vervolgens op 10 april 2012 een verzoek tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de dochter van klager ingediend bij de rechtbank. Dit verzoek is door de rechtbank bij beschikking van 19 juli 2012 afgewezen.

1.5 Op 15 juli 2012 is de dochter van klager meerderjarig geworden.

1.6 Klager is tegen de beschikking van 19 juli 2012 in hoger beroep gegaan. Op 10 januari 2013 is de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep ter zitting behandeld. Bij beschikking van 20 februari 2013 heeft het gerechtshof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.7 Bij brief van 12 maart 2013 heeft klager opnieuw een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. In verband daarmee heeft op 19 april 2012 een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

a. in 2003 heeft klager niet de gelegenheid gehad om tegen de uitspraak van 8 mei 2003 in hoger beroep te gaan. Het verweerschrift van 9 januari 2003 dat verweerder heeft ingediend, heeft klager voor het eerst gezien als bijlage bij de brief van verweerder in de eerste klachtprocedure van 23 februari 2012. In de periode 20 maart 2012 tot 10 januari 2013 heeft verweerder naar de mening van klager zijn belangen niet goed behartigd. Verweerder heeft de rechtbank in het verzoekschrift van 10 april 2012 en het gerechtshof in het beroepschrift van 19 oktober 2012 niet uitgelegd dat het verweerschrift van 9 januari 2003 in strijd is met de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2003. In het verweerschrift wordt immers niets over de foto’s gezegd over een valse beschuldiging van klager over de foto’s “De man heeft V. (red) in uitdagende houdingen gefotografeerd.”Ook heeft verweerder de rechtbank en het gerechtshof niet uitgelegd dat verweerder de uitspraak van 8 mei 2003 niet aan klager heeft gezonden. Klager wenst voorts een verklaring waarom verweerder geen tolk heeft geregeld op de zitting bij de rechtbank op 12 juli 2012 en op de zitting van het gerechtshof op 10 januari 2013. Voorts vraagt klager zich af hoe verweerder aan de uitspraak van 8 mei 2003 komt die hij heeft gevoegd bij zijn verzoekschrift van 10 april 2012 en het beroepschrift van 19 oktober 2012, terwijl verweerder aangeeft niet meer over het dossier uit 2003 te beschikken. In verband met nieuwe feiten en omstandigheden verzoekt klager zijn klacht van 8 februari 2012 toe te voegen aan zijn klacht van 12 maart 2013;

b. de verklaringen van verweerder in zijn brief van 11 februari 2013 dat de foto’s bij de zitting van het gerechtshof op 10 januari 2013 geen rol speelden zijn in strijd met de inhoud van de beschikking van het gerechtshof van 20 februari 2013;

c. klager verzoekt schadevergoeding aangezien verweerder zijn belangen heeft geschonden waardoor de rechtbank op 8 mei 2003 een onwettige uitspraak heeft gedaan door in de uitspraak te vermelden: “De man heeft verder V. (red.) in uitdagende houdingen gefotografeerd.” Hierdoor is het gevoel van waardigheid bij klager jarenlang aangetast en heeft dat bij hem een zwaar psychisch trauma veroorzaakt. Klager wil tevens het bedrag van € 2.750,00 terug dat hij aan verweerder heeft betaald in de periode 20 maart 2012 tot 10 januari 2013 en voorts het bedrag aan reiskosten ad € 905,86.

3. BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk voor zover deze zien op klachten die klager reeds bij brief van 8 februari 2012 heeft ingediend, welke klachten eveneens betrekking hadden op de in 2002 en 2033 gevoerde procedure, waarin uitspraak is gedaan op 8 mei 2003. Deze klachten zijn aan de orde geweest en uitgebreid besproken in een bemiddelingsgesprek met de deken op 19 maart 2012, waarbij de klachten zijn ingetrokken. Er is derhalve sprake van een herhaalde klacht, waarover niet opnieuw kan worden geklaagd. Nieuwe klachten die zien op de procedure in 2002 en 2003 zijn niet ontvankelijk, omdat deze in strijd zijn met het hiervoor genoemde beginsel rechtszekerheid.

3.3 Klager verwijt verweerder dat hij de beschikking van 8 mei 2003 en het verweerschrift van 9 januari 2003 pas voor het eerst heeft gezien als bijlage bij de brief van 23 februari 2012 van verweerder aan de deken. Verweerder heeft daarover geschreven in zijn brief van 23 februari 2012 dat hij geen herinnering meer heeft aan die procedure en dat ook het dossier zich niet meer in zijn archief bevindt. Uit de brief van verweerder van 23 februari 2012 blijkt dat hij het verweerschrift van 9 januari 2003 en andere stukken heeft opgevraagd bij de advocaat van de wederpartij. Dit blijkt ook uit de bijlagen. Tijdens het bemiddelingsgesprek op 19 april 2013 heeft verweerder uitgelegd dat waarschijnlijk de beschikking van 8 mei 2003 uit het dossier is gehaald op het moment dat het dossier werd vernietigd. Dat verweerder in 2003 geen kopie van het verweerschrift en van de beschikking aan klager heeft gestuurd, kan – mede vanwege het tijdsverloop – niet worden vastgesteld.

3.4 Het verwijt dat verweerder geen tolk had geregeld op de zitting bij de rechtbank op 12 juli 2012 en bij het gerechtshof op 10 januari 2013, is onterecht. Verweerder heeft uitgelegd zowel in zijn brief van 23 februari 2012 als tijdens het bemiddelingsgesprek op 19 april 2013 waarom geen tolk aanwezig was. Gelet hierop kan verweerder ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. 

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.5 Uit de stukken volgt dat op de zitting bij het gerechtshof Den Haag op 10 januari 2013 slechts de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2012, is behandeld. Het gerechtshof heeft aangegeven dat het niet inhoudelijk op de zaak zou ingaan tijdens de zitting. Daaruit volgt dat het gerechtshof niet op de in de beschikking van 8 maart 2003 genoemde foto’s zou ingaan. Dat het gerechtshof in de beschikking van 20 februari 2013 wel verwijst naar de beschikking van 8 maart 2003 wijst niet op het tegendeel, omdat het gerechtshof moest oordelen over de ontvankelijkheid van het beroep tegen die beschikking.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.6 De tuchtrechter is niet bevoegd te oordelen over een vordering dat een advocaat een door zijn gedraging veroorzaakte schade dient te vergoeding dan wel een vordering tot terugbetaling van declaraties en reiskosten. Dergelijke vorderingen kunnen alleen aanhangig worden gemaakt bij de civiele rechter.

3.7 Gelet op het voorgaande dient klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover deze ziet op de handelwijze van verweerder in 2002/2003 en een herhaling betreft van een klacht die reeds is behandeld en ingetrokken en voor het overige kennelijk ongegrond. De klachtonderdelen b en c zijn eveneens kennelijk ongegrond.

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a gedeeltelijk als kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond af. Wijst de klachtonderdelen b en c als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.