ECLI:NL:TADRSGR:2013:199 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4306/13.213

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:199
Datum uitspraak: 25-09-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4306/13.213
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachtenonderdeel a: Het verweten handelen van verweerster heeft dertien jaar geleden plaatsgevonden. Klager heeft geen omstandigheid aangevoerd, die vorenstaand tijdsverloop rechtvaardigt, althans geen omstandigheid die zwaarder zou moeten wegen dan toepassing van het beginsel van rechtszekerheid.   Klachtenonderdeel b: Uit de stukken volgt dat de kantoorgenote van verweerster een inhoudelijke reactie heeft geconcipieerd voor klager en deze per mail aan verweerster heeft doen toekomen. Dit laatste e-mail bericht heeft verweerster vermoedelijk niet aan klager gestuurd.Enerzijds is het onzorgvuldig van verweerster dat zij het e-mailbericht niet aan klager heeft verzonden, anderzijds lag het ook op de weg van klager verweerster aan zijn e-mail bericht te herinneren dan wel alsnog om een reactie te vragen. Klager heeft echter geen contact meer met verweerster opgenomen met het verzoek alsnog te reageren, maar een half jaar stilgezeten en nadien direct een klacht tegen verweerster ingediend. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster kan worden gemaakt. . Klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 2 september 2013, door de raad ontvangen op 3 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klagers belangen behartigd in 1999/2000 in het kader van de vaststelling van kinderalimentatie.

1.2 Klager heeft in september 2012 telefonisch contact met verweerster opgenomen.

1.3 Op 5 september 2012 heeft klager verweerster een e-mail bericht doen toekomen. Voor zover in deze relevant heeft klager verweerster geschreven:

“..

Ten eerste, had de rechter gezegd tegen L. (red.), klager (red.) betaald alleen alimentatie als hij werkt bij een baas of voor zichzelf, maar al heeft hij en vermogen op de bank en hij werkt niet, betaald hij geen alimentatie,..Kan ik dit hard maken bij de rechtbank als ik een brief naar de Rechtbank stuurt? Het staat niet in de uitspraak, zei LBIO voor de alimentatie.

Daarom vind ik het raar als je spaargeld heb, om daar nu alimentatie voor te betalen, volgens mij klopt dit niet.

Mijn Dochter C. (red.), studeert management, . zei moet met mij contact maken voor de alimentatie en niet L. (red.) omdat C. (red.) 18 jaar is, zei werkt bij M. (red.) in het weekend en in de vakantie.

…”

1.4 Bij e-mail bericht van 19 september 2012 heeft de kantoorgenote van verweerster een reactie op het e-mail bericht van klager doen toekomen aan verweerster.

1.5 Bij brief van 14 maart 2013 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a. tijdens de in 1999/2000 gevoerde procedure niets heeft opgeschreven over een regeling omtrent de kinderalimentatie en daarmee tekort is geschoten in haar werkzaamheden;

b. niet heeft gereageerd op het e-mail bericht van klager van 5 september 2012, ten gevolge waarvan klager een rekening heeft ontvangen van het LBIO van € 1.129,00. Klager is van mening dat verweerster voornoemd bedrag aan hem dient te vergoeden.

3. BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 In casu kan worden vastgesteld dat het verweten handelen van verweerster dertien jaar geleden heeft plaatsgevonden. Klager heeft geen omstandigheid aangevoerd, die vorenstaand tijdsverloop rechtvaardigt, althans geen omstandigheid die zwaarder zou moeten wegen dan toepassing van het beginsel van rechtszekerheid.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Uit de overgelegde stukken volgt dat verweerster op 19 september 2012 een e-mail berichten aan klager heeft gezonden. Ook volgt uit de stukken dat de kantoorgenote van verweerster een inhoudelijke reactie heeft geconcipieerd voor klager en deze per mail aan verweerster heeft doen toekomen. Dit laatste e-mail bericht heeft verweerster vermoedelijk niet aan klager gestuurd. Aldus is aannemelijk dat klager het laatste e-mail bericht niet heeft ontvangen, althans niet is aangetoond dat klager dit e-mail bericht alsnog heeft ontvangen. Enerzijds is het onzorgvuldig van verweerster dat zij het e-mailbericht niet aan klager heeft verzonden, anderzijds lag het ook op de weg van klager verweerster aan zijn e-mail bericht te herinneren dan wel alsnog om een reactie te vragen. Klager heeft na zijn vraag aan verweerster op 5 september 2012 echter geen contact meer met verweerster opgenomen met het verzoek alsnog te reageren, maar een half jaar stilgezeten en nadien direct een klacht tegen verweerster ingediend. Gelet op deze gang van zaken valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster kan worden gemaakt.

3.4 Voor zover klager stelt dat hij recht heeft op een schadevergoeding van verweerster, dient hij zich te wenden tot de civiele rechter, nu de tuchtrechter niet bevoegd is over een dergelijke vordering te oordelen.

3.5 Gelet op het vorenstaande dient klachtonderdeel a kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland,  voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 25 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.