ECLI:NL:TADRSGR:2013:177 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4285/13.292

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:177
Datum uitspraak: 03-12-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4285/13.292
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft voldoende vastgelegd dat er voor klaagster een mogelijkheid bestond om gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen.  Tevens blijkt dat er tussen klaagster en verweerster is gesproken over de onmogelijkheid om op basis van een toevoeging gebruik te maken van de diensten van verweerster. Klaagster wist derhalve voor welke keuze zij stond. Toen klaagster verweerster op 9 augustus 2010 opdracht gaf de echtscheiding te bewerkstelligen, heeft klaagster onder verwijzing naar de afspraak van 5 augustus 2010 ingestemd met rechtsbijstand op betalende basis. Dat klaagster in juni 2012 niet meer over voldoende financiële middelen beschikte om zich in de procedure in hoger beroep op betalende basis te laten bijstaan door een advocaat en klaagster zich om die reden heeft gewend tot een opvolgend advocaat die wel op basis van een toevoeging rechtsbijstand kon verlenen, is te begrijpen. In 2010 heeft klaagster er echter bewust voor gekozen om door verweerster te worden bijgestaan. Gelet op deze gang van zaken is de handelwijze van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.  De voormalige echtgenoot van klaagster heeft geen akte van berusting willen tekenen, waardoor de echtscheidingsbeschikking pas na het verstrijken van de appeltermijn, kon worden ingeschreven. Daartoe diende een verklaring van non-appel te worden verkregen van de rechtbank dan wel het Hof.  Zo er al sprake is geweest van een onnodige vertraging bij de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, is deze niet veroorzaakt door verweerster.   Klachtonderdelen kennelijk ongegrond

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 6 november 2013 met kenmerk K095 2013, door de raad ontvangen op 7 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Op 5 augustus 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster.

1.2 Per e-mailbericht van 6 augustus 2010 heeft verweerster klaagster bevestigd dat zij haar heeft gewezen op de mogelijkheid van kosteloze rechtshulp en dat zij daarover meer informatie kan vinden op de website van de Raad voor Rechtsbijstand.

1.3 Voorts heeft verweerster in dat e-mailbericht bevestigd dat zij klaagster heeft voorgehouden dat haar kantoor niet was aangesloten bij de Raad voor Rechtsbijstand en dat zij daarom niet de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand kon bieden  en dat, indien klaagster geen gebruik wenste te maken van de mogelijkheid van kosteloze rechtshulp,  haar uurtarief € 220, - te vermeerderen met BTW bedroeg.

1.4 Voorts heeft verweerster aan klaagster bericht dat, mocht zij gebruik maken van de diensten van verweerster, aan haar een voorschot van € 1.320,- exclusief BTW in rekening zou worden gebracht.

1.5 Bij e-mail bericht van 9 augustus 2010 heeft klaagster verweerster bericht als volgt:

“Hierbij bevestig ik dat ik u als mijn advocaat opdracht geef om onze echtscheiding te regelen, conform afspraak van 5 augustus. Gaarne zie ik van u de voorschotnota van de scheidingsopdracht die ik u op 5 augustus heb toegezegd”.

1.6 Verweerster heeft bij e-mailbericht van 10 augustus 2010 onder meer bevestigd dat klaagsters vader haar die ochtend telefonisch heeft verzocht de voorschotnota aan hem toe te zenden.

1.7 Bij brief van 6 april 2012 heeft verweerster aan klaagster de echtscheidingsbeschikking doen toekomen van 30 maart 2012. Voorts heeft verweerster een toelichting gegeven op deze beschikking.

1.8 De wederpartij is in hoger beroep gekomen van deze beschikking.

1.9 Bij e-mail van 16 augustus 2012 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij het dossier heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat.

1.10 Klaagster heeft op 18 maart 2013 een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a. klaagster onvoldoende heeft gewezen op de mogelijkheid om gefinancierde rechtsbijstand te krijgen. Klaagster heeft gesteld dat verweerster in het eerste gesprek van 5 augustus 2010 ten onrechte heeft meegedeeld dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand wegens de aan klaagster uitgekeerde Zilvervlootspaarregeling en dat verweerster ,nu achteraf is gebleken dat klaagster al die tijd een toegevoegd advocaat had kunnen hebben, ten onrechte facturen aan klaagster en zij, klaagster, die facturen ten onrechte  heeft voldaan;

b. vertraging heeft veroorzaakt bij de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat. Door deze vertraging is de echtscheiding later ingeschreven dan noodzakelijk als gevolg waarvan klaagster alimentatiebetaling is misgelopen.

3. BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Op grond van de gedragsregels dient een advocaat in het begin van een zaak met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer een cliënt daarvoor in aanmerking komt en niettemin er voor kiest daarvan geen gebruik te maken dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen. Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat tijdens het eerste gesprek tussen klaagster en verweerster is gesproken over de financiële kant van de door klaagster gewenste rechtsbijstand. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster klaagster heeft meegedeeld dat deze niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand wegens de aan haar uitgekeerde Zilvervlootspaarregeling. Voor de beoordeling van de klacht is echter met name relevant of verweerster klaagster schriftelijk heeft bevestigd, dat deze  ondanks een mogelijke aanspraak op gefinancierde rechtshulp  van dat recht heeft afgezien en ervoor heeft gekozen om zich op betalende basis door verweerster te laten bijstaan. In de bevestigingsbrief van 6 augustus 2012 is verweerster vrij uitvoerig ingegaan op het onderwerp van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerster heeft erop gewezen dat klaagster mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en zij heeft opgemerkt dat haar kantoor dergelijke zaken niet behandelt. Verweerster heeft klaagster voor nadere informatie verwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand. Voorts heeft verweerster klaagster bevestigd dat klaagster nog zou gaan nadenken over de vraag of ze niet alsnog gebruik wenste te maken van de mogelijkheid van kosteloze rechtshulp. Hiermee is voldoende vastgelegd dat er voor klaagster een mogelijkheid bestond om gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen en blijkt tevens dat er tussen klaagster en verweerster is gesproken over de onmogelijkheid om op basis van een toevoeging gebruik te maken van de diensten van verweerster. Klaagster wist derhalve voor welke keuze zij stond. Toen klaagster verweerster op maandag 9 augustus 2010 opdracht gaf de echtscheiding te bewerkstelligen, heeft klaagster onder verwijzing naar de afspraak van 5 augustus 2010 ingestemd met rechtsbijstand op betalende basis. Dat klaagster in juni 2012 niet meer over voldoende financiële middelen beschikte om zich in de procedure in hoger beroep op betalende basis te laten bijstaan door een advocaat en klaagster zich om die reden heeft gewend tot een opvolgend advocaat die wel op basis van een toevoeging rechtsbijstand kon verlenen, is te begrijpen. In 2010 heeft klaagster er echter bewust voor gekozen om door verweerster te worden bijgestaan. Gelet op deze gang van zaken is de handelwijze van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.2 Klaagster heeft voorts nog aangevoerd dat het declareren van aanzienlijke bedragen aan een cliënt die eigenlijk in aanmerking komt voor een toevoeging onrechtmatig zou zijn. De vraag of sprake is van onrechtmatig handelen is echter een vraag die door de civiele rechter dient te worden beantwoord. De tuchtrechter mist hiertoe de bevoegdheid.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3 Uit de stukken volgt dat tussen het aflopen van de appeltermijn en de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een aantal weken voorbij is gegaan. De voormalige echtgenoot van klaagster heeft geen akte van berusting willen tekenen, waardoor de echtscheidingsbeschikking pas na het verstrijken van de appeltermijn, te weten na 30 juni 2012, kon worden ingeschreven. Daartoe diende een verklaring van non-appel te worden verkregen van de rechtbank dan wel het Hof. Op 16 juni 2012 heeft verweerster klaagsters dossier overgedragen aan de opvolgend advocaat. Aangezien de verklaring van non-appel toen nog niet beschikbaar was kon verweerster op die datum niet overgaan tot inschrijving. Dat kon pas nadat het Hof eind juli 2012 de verklaring van non-appel heeft afgegeven aan klaagsters opvolgend advocaat. Zo er al sprake is geweest van een onnodige vertraging bij de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, is deze niet veroorzaakt door verweerster.

3.4 Gelet op het vorenstaande zijn de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond.

4. BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 3 december 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.