ECLI:NL:TADRSGR:2013:176 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4386/13.293

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:176
Datum uitspraak: 03-12-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4386/13.293
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Handelen van een deken. Uit de stukken volgt dat verweerder de klacht van klager zorgvuldig en voortvarend heeft onderzocht. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat verweerder dan wel een van zijn medewerkers van het bureau tegen klager hebben gelogen althans informatie over de klachtprocedure zouden hebben achtergehouden. Van een gestelde samenzwering is niet gebleken en daartoe is ook onvoldoende gesteld. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid dat verweerder mr. D (de voormalig advocaat van klager) in bescherming heeft genomen. Het feit dat mr. D niet van alle mogelijkheden om te reageren gebruik heeft gemaakt is haar keuze en maakt handelwijze van verweerder is niet onzorgvuldig. Klacht kennelijk ongegrond.

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 7 november 2013 met kenmerk K276 2013, door de raad ontvangen op 11 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 In september 2012 heeft klager bij de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend tegen zijn toenmalige advocaat, mr. D.

1.2 Mr. D. heeft klager in de periode 2010 – 2012 bijgestaan in verband met de totstandkoming dan wel nakoming van een omgangsregeling tussen klager en zijn dochter.

1.3 Op 3 september 2012 heeft mr. D. klager laten weten dat zij hem niet zou bijstaan bij een zitting op 5 september 2012.

1.4 Klager heeft zich over die gang van zaken beklaagd bij verweerder.

1.5 Bij brief van 22 november 2012 heeft verweerder zijn visie gegeven op de klacht, waarna de Raad van Discipline bij beslissing van 10 juni 2013 de klacht van klager ongegrond heeft bevonden.

1.6 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

1.7 In 1999 was klager cliënt van een kantoorgenoot van het kantoor, waaraan verweerder thans aan is verbonden, maar destijds nog niet. Op het moment dat verweerder zich verbond aan het kantoor was de kantoorgenoot daaraan al niet meer verbonden.

1.8 Bij brief van 18 juli 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

2. KLACHT

2.1 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd handelt met gedragsregel 7 lid 3, nu de belangen van klager in het verleden zijn behartigd door een kantoorgenoot van verweerder. Zodoende is er mogelijk een belangenverstrengeling ontstaan en diende verweerder zich te onthouden van enig optreden tegen klager. Voorts heeft verweerder niet,  althans niet adequaat gereageerd op klagers klacht en heeft hij mr. D in bescherming genomen. Dit zou voortvloeien uit het feit dat mr. D nooit heeft hoeven reageren op de klacht. Klager is van mening dat verweerder met bovengenoemde handelwijze in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedragsregels.

3. BEOORDELING

3.1 Verweerder was ten tijde van het hem verweten handelen deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2 De rol van een deken in een klachtprocedure is een andere dan die van een advocaat die voor zijn cliënt een bepaald doel nastreeft. Hij treedt niet op als advocaat namens een van de betrokken partijen, maar heeft een eigen, bij wet geregelde rol en positie. In dat geval mist gedragsregel 7 toepassing. Overigens is niet gebleken dat het oordeel van verweerder op enige wijze beïnvloed is of had kunnen worden doordat klager in 1999 is bijgestaan door een advocaat die destijds verbonden was aan het kantoor waaraan de deken thans is verbonden.

3.3 Uit de stukken volgt dat verweerder de klacht van klager zorgvuldig en voortvarend heeft onderzocht. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat verweerder dan wel een van zijn medewerkers van het bureau tegen klager hebben gelogen althans informatie over de klachtprocedure zou hebben achtergehouden. Van een gestelde samenzwering is niet gebleken en daartoe is ook onvoldoende gesteld. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid dat verweerder mr. D in bescherming heeft genomen. Het feit dat mr. D niet van alle mogelijkheden om te reageren gebruik heeft gemaakt is haar keuze en maakt handelwijze van verweerder is niet onzorgvuldig.

3.4 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 3 december 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.