ECLI:NL:TADRSGR:2013:162 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4368/13.275

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:162
Datum uitspraak: 12-11-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4368/13.275
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom hij zeven jaar heeft gewacht voordat hij zijn klacht heeft ingediend. Dat klager heeft gewacht op de afloop van de inhoudelijke procedures is geen omstandigheid die zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 oktober 2013, door de raad ontvangen op 17 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder behartigt de belangen van de wederpartij van klager in verschillende procedures.

1.2 Op 18 juli 2006 heeft verweerder klager namens zijn cliënt gedagvaard. Bij vonnis van 27 augustus 2008 heeft de rechtbank Alkmaar de vordering van de cliënt van verweerder toegewezen.

1.3 Klager heeft tevergeefs hoger beroep en cassatie tegen dit vonnis ingesteld.

1.4 Klager heeft de cliënt van verweerder op 7 april 2009 opnieuw gedagvaard. Deze vordering is in drie instanties afgewezen.

1.5 Bij brief van 29 april 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij de gedragsregels 3 en 30 heeft overtreden en dat hij (onder meer) in het exploit van dagvaarding van 18 juli 2006 willens en wetens de waarheid grof geweld heeft aangedaan door onwaarheden te stellen, om rechters te kunnen misleiden. Klager stelt dat verweerder in deze dagvaarding 22 leugens heeft opgenomen.

3. BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, ontvankelijk is, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn niet nog tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Verweerder heeft gesteld dat klager niet meer kan klagen over feiten in een dagvaarding uit 2006 alsmede dat het tuchtrecht zich er niet voor leent om civiele procedures (inhoudelijk) te toetsen dan wel over te doen.

3.3 Klager heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom hij zeven jaar heeft gewacht voordat hij zijn klacht heeft ingediend. Dat klager dat hij heeft gewacht op de afloop van de inhoudelijke procedures is geen omstandigheid die zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid.

3.4 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.

3.5 Gelet op het vorenstaande dient de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4 BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 12 november 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.