ECLI:NL:TADRSGR:2013:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4081/12.215

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:159
Datum uitspraak: 01-07-2013
Datum publicatie: 26-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4081/12.215
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan. Klager verwijt verweerder dat deze zich onbehoorlijk gedragen heeft door te trachten klager door middel van chantage te laten instemmen met een door de cliënte van verweerder voorgestelde beëindigingsregeling. Verweerder heeft niet expliciet gereageerd op e-mailberichten van de advocaat van klager over de bij klager ontstane indruk, namelijk dat deze zich onder druk gezet voelde, en daardoor deze indruk niet weggenomen. Daarmee heeft verweerder onzorgvuldig jegens klager gehandeld. Dit klemt temeer omdat van de zijde van klager expliciet gevraagd is naar een verdere uitleg dan wel toelichting. Het door verweerder in het dekenonderzoek ingenomen standpunt heeft verweerder zakelijk verwoord. De bewoordingen die gebezigd zijn, acht de raad niet grievend of beledigend. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De maatregel van enkele waarschuwing wordt opgelegd.

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 november 2012 kenmerk K009 2012/2013 bm/sh, door de raad ontvangen op 29 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder met zijn gemachtigde mr. V., advocaat te E. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder heeft de voormalige werkgeefster van klager bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil betreffende de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Klager werd bijgestaan door mr. S.

2.2 Van 2 juli 2012 tot 16 augustus 2012 heeft klager in voorlopige hechtenis gezeten.

2.3 Op 20 augustus 2012 hebben de twee directeuren van de werkgeefster klager op het hoofdkantoor uitgenodigd. Tijdens dit gesprek werd klager verzocht om een beëindigingsovereenkomst te tekenen. Klager heeft verwezen naar zijn advocaat.

2.4 Bij brief van 24 augustus 2012 heeft mr. S zich gewend tot de werkgeefster.

2.5 Bij e-mailbericht van 29 augustus 2012 heeft verweerder mr. S meegedeeld dat hij de belangen zou behartigen van de werkgeefster.

2.6 Op 29 augustus 2012 is er telefonisch overleg geweest tussen verweerder en mr S.

2.7 Bij e-mailbericht van 29 augustus 2012 heeft mr. S het telefoongesprek van die dag aan verweerder bevestigd en onder meer geschreven:

“(…)

Hierbij bevestig ik het gesprek dat wij zojuist hebben gevoerd over een regeling met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [klager].

(…)

Ik heb u vervolgens voorgehouden dat u, kort gezegd, stelt dat "de heer M. in het kader van de regeling, afhankelijk van het resultaat, zich dus als getuige zou melden bij de politie". U heeft daar verder niet meer op gereageerd. Als cliënt dus niet akkoord zou zijn met de regeling die u heeft voorgesteld, zal de heer M. een belastende verklaring afleggen bij de politie.

(…)".

2.8 In reactie op het e-mailbericht van 29 augustus 2012 heeft verweerder mr. S. diezelfde dag meegedeeld dat de weergave van het gesprek door mr. S compleet noch correct is.

2.9 Mr. S heeft bij e-mailbericht van 29 augustus 2012 meegedeeld dat zijn weergave correct en compleet was en verweerder verzocht om aan te vullen wat verweerder relevant acht als hij meent dat de weergave van mr. S niet volledig is.

2.10 Bij brief van 7 september 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

2.11 Naar aanleiding van het antwoord van verweerder heeft klager bij repliek van 15 oktober 2012 een tweede klacht bij de deken ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder:

a. dat hij zich onbehoorlijk gedragen heeft door te trachten klager door middel van chantage te laten instemmen met een door zijn cliënte voorgestelde beëindigingsregeling;

b. dat verweerder in zijn antwoord in de dekenprocedure heeft opgemerkt dat klager geen eigen mening heeft en dat hij niet degene zou zijn die de klacht heeft ingediend. Klager vindt dit beledigend en grievend.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt dat klager niet-ontvankelijk in zijn klacht is nu er geen contact geweest is tussen klager en verweerder.

4.2 Verweerder trekt in twijfel of klager de klacht zelf heeft ingediend. Verweerder heeft niet de indruk gewekt dat de directeur van zijn cliënte een belastende verklaring voor klager af zou leggen bij de politie. Hetgeen verweerder mr. S heeft meegedeeld kan niet uitgelegd of opgevat worden als chantage.

4.3 Verweerder heeft ter zitting nog meegedeeld dat de directeur van werkgeefster in ieder geval een verklaring zou afleggen bij de politie, als hij daar om gevraagd zou worden.

4.4 Verweerder heeft niet nader, expliciet, gereageerd op de e-mailberichten van 29 augustus 2012 van de advocaat van klager omdat hij vreesde dat dat alleen maar negatief zou werken. Het telefoongesprek verliep al zeer vervelend.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a.

5.1 Verweerder heeft door niet expliciet te reageren op de e-mailberichten van 29 augustus 2012 van mr. S en geen verdere uitleg te geven, de indruk gewekt, althans laten bestaan dat de directeur van zijn cliënte een voor klager belastende verklaring bij de politie af zou leggen als klager het voorstel niet zou accepteren. Verweerder heeft door de bij klager ontstane indruk, namelijk dat klager zich onder druk gezet voelde, niet weg te nemen onzorgvuldig jegens klager gehandeld. Dit klemt temeer omdat van de zijde van klager expliciet gevraagd is naar een verdere uitleg / toelichting.

5.2 De toelichting die verweerder ten tijde van de mondelinge behandeling voor het eerst heeft gegeven, maakt het vorenstaande niet anders. Verweerder heeft immers verzuimd om de indruk eerder weg te nemen. Verweerder heeft zich derhalve niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b.

5.3 Verweerder heeft in het dekenonderzoek een standpunt ingenomen en dit standpunt op zakelijke wijze voorwoord. De bewoordingen die verweerder gebezigd heeft acht de raad niet grievend of beledigend.

5.4 Het klachtonderdeel is ongegrond

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a. gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2013.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl