ECLI:NL:TADRSGR:2013:113 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4250/13.157

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:113
Datum uitspraak: 10-07-2013
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4250/13.157
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet kan worden vastgesteld dat verweerder ter zake zijn werkzaamheden betreffende de alimentatie nalatig is geweest dan wel anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Als klaagster het niet eens was met de aanpak van de zaak, had het op haar weg gelegen dat kenbaar te maken en eventueel een andere advocaat in te schakelen.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch van 23 mei 2013, door de raad van het Hof van Discipline ontvangen op 26 juni 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de belangen van klaagster behartigd in een echtscheidingprocedure in de periode maart 2011 tot en met december 2012.

1.2    De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 20 juli 2011 een toevoeging verleend. Op basis van de resultaatsbeoordeling is deze toevoeging ingetrokken. Klaagster heeft tegen deze intrekking bezwaar gemaakt.

1.3    Verweerder heeft klaagster een declaratie gezonden van € 6.122,15.

1.4    Bij brief van 30 januari 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder, dat hij:

a.    het belachelijk vond dat klaagster en haar voormalige echtgenoot het huis aan hun zoon hebben geschonken;

b.    heeft gezegd dat als klaagster niet over voldoende geld beschikte, zij maar moest gaan werken;

c.    ter zake van het verkrijgen van partneralimentatie niets heeft gedaan, omdat het zou gaan over een “afstand van erfenis”;

d.    geen convenant heeft opgesteld, maar wel een forse rekening heeft gestuurd;

e.    meer oog had voor de belangen van de wederpartij dan voor die van klaagster, waardoor de voormalig echtgenoot van klaagster thans financieel in een gunstigere situatie is komen te verkeren dan klaagster;

f.    de belangen van klaagster beter had moeten behartigen en de zorgen die klaagster zich maakte over de paarden en de paardenwagen serieuzer moeten nemen, nu blijkt dat die verkocht zijn.

3.    BEOORDELING

3.1    Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak zodanig optreedt en adviseert dat de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ten aanzien van klachtonderdelen a, b en e

3.2    Deze klachtonderdelen zijn door verweerder gemotiveerd weersproken, zodat de juistheid van deze klachtonderdelen niet is komen vast te staan. Klaagster heeft deze klachtonderdelen ook niet nader onderbouwd.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.3    Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat hij werkzaamheden voor klaagster ten behoeve van de alimentatie heeft verricht. Verweerder heeft voorts gesteld dat de alimentatieduur, gelet op de leeftijd van partijen bij de echtscheiding, slechts van korte duur zou zijn, vanwege de verevening van het ouderdomspensioen. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder ter zake nalatig is geweest dan wel anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Als klaagster het niet eens was met de aanpak van de zaak, had het op haar weg gelegen dat kenbaar te maken en eventueel een andere advocaat in te schakelen. Hetgeen klaagster ten aanzien van “afstand van erfenis” heeft gesteld, is door verweerder gemotiveerd betwist en ook overigens niet komen vast te staan.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.4    Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist en ter staving van zijn stellingen een aantal concept convenanten overgelegd. Dit klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

3.5    Dat verweerder geen actie heeft ondernomen met betrekking tot de paarden en paardenwagen kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Uit de overgelegde concept convenanten volgt dat er met betrekking tot dit punt tussen partijen overeenstemming was bereikt. Nu partijen uiteindelijk niet tot overeenstemming over het convenant zijn gekomen, dient de opbrengst van de verkoop van de paarden en paardenwagen alsnog in de verdeling te worden betrokken. Ook dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

3.6    De gedragingen van verweerder zijn, gemeten naar voornoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.7    Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met f kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met f als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 juli 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 juli 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.