ECLI:NL:TADRSGR:2013:100 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4261/13.168

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2013:100
Datum uitspraak: 02-08-2013
Datum publicatie: 06-03-2014
Zaaknummer(s): R. 4261/13.168
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Op basis van de stukken kunnen de verweten gedragingen niet worden vastgesteld dan wel kan niet worden vastgesteld dat verweerder bij het uitoefenen van zijn taak als vereffenaar zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.   Het toezicht op het optreden van de vereffenaar is een taak van de rechtbank, die de vereffenaar heeft benoemd en niet de Raad van Toezicht. De klacht is kennelijk ongegrond.    

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 4 juli 2013, door de raad ontvangen op 5 juli  2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1    Op 19 oktober 2002 is de echtgenoot van klaagster sub 1overleden. Bij testament heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt en heeft hij  klaagster sub 1 en klagers sub 2 (zijn vier kinderen) tot erfgenamen benoemd.

1.2    Tot de nalatenschap van erflater behoorden onder meer diverse panden en daaraan verbonden hypothecaire schulden.

1.3    Op verzoek van onder meer klaagster sub 1 heeft de rechtbank Den Haag bij beschikking van 16 augustus 2007 verweerder tot vereffenaar over de nalatenschap van erflater benoemd.

1.4    Verweerder heeft een aantal tot de nalatenschap behorende panden verkocht.

1.5    Bij vonnis van 8 juli 2009 van de rechtbank Den Haag, gewezen tussen klaagster sub 1 en verweerder is klaagster sub 1 onder meer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 266.083,47 te vermeerderen met wettelijke rente vanwege benadeling van de nalatenschap.

1.6    Bij beschikking van 23 juli 2009 is het verzoek van onder meer klaagster sub 1 tot ontslag van verweerder als vereffenaar door de rechtbank Den Haag afgewezen.

1.7    Bij vonnis in kort geding van 8 november 2012 van de rechtbank Den Haag, gewezen tussen verweerder en onder meer klaagster sub 1, is de vordering van verweerder tot ontruiming van de woning alwaar klaagster sub 1 met haar kinderen verblijft toegewezen. Ook het door klaagster  sub 1 tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 maart 2013 afgewezen.

1.8    Bij vonnis in kort geding van 15 januari 2013 van de rechtbank Den Haag, gewezen tussen onder meer klaagster sub 1 en verweerder, is onder meer de vordering van klaagster sub 1 de met P. gesloten koopovereenkomst buiten werking te stellen afgewezen.

1.9    Bij brief van 7 januari 2013 heeft klaagster sub 1 namens zichzelf en klagers sub 2 een klacht ingediend tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar niet handelt overeenkomstig de zorg die hij jegens klagers zou behoren te betrachten. Klagers hebben gesteld dat verweerder de erfgenamen heeft benadeeld, althans niet in het belang van de erfgenamen heeft gehandeld door diverse onroerende zaken zonder betrokkenheid van een makelaar onder de taxatiewaarde te verkopen, de erfgenamen niet althans onvoldoende te informeren en op een oneerlijke wijze en zonder overleg met de erfgenamen handelt.

2.2    Klagers hebben voorts verzocht om een onderzoek van de Raad van Toezicht naar de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar.

3.    BEOORDELING

3.1    De klacht heeft betrekking op de handelwijze van verweerder in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde vereffenaar in de nalatenschap van wijlen de echtgenoot van klaagster. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2    Verweerder heeft onweersproken gesteld dat zijn handelwijze als vereffenaar de toets der rechterlijke kritiek kan doorstaan. Verweerder heeft ter zake diverse uitspraken van de rechtbank Den Haag overgelegd, waarbij het verzoek tot zijn ontslag is afgewezen en de vordering tot ontruiming en vordering tot betaling vanwege benadeling van de nalatenschap is toegewezen. De omstandigheid dat verweerder conform die gerechtelijke uitspraken heeft gehandeld kan hem niet tuchtrechtelijk of anderszins worden verweten.

3.3    Klagers hebben hun stellingen met betrekking tot het optreden van verweerder niet althans onvoldoende onderbouwd. Op basis van de stukken kunnen de verweten gedragingen niet worden vastgesteld dan wel kan niet worden vastgesteld dat verweerder bij het uitoefenen van zijn taak als vereffenaar zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Noch uit de stukken, noch anderszins is gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

3.4    Het toezicht op het optreden van de vereffenaar is een taak van de rechtbank, die de vereffenaar heeft benoemd en niet de Raad van Toezicht.

3.5    Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4    BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 2 augustus 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 augustus 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klaagster en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.