ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA4137 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3909/12.43

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2012:YA4137
Datum uitspraak: 12-11-2012
Datum publicatie: 19-04-2013
Zaaknummer(s): R. 3909/12.43
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Uit de stukken blijkt dat verweerder klager niet of nauwelijks schriftelijk heeft geïnformeerd, niet of nauwelijks aan klager heeft bevestigd wat tussen hen was afgesproken en evenmin op eigen initiatief stukken of informatie aan klager heeft verstrekt. Tussen de contacten die (uiteindelijk) wel plaatsvonden verstreek steeds veel tijd, waarvoor verweerder geen verklaring heeft gegeven. Van enige voortvarendheid is niet gebleken. Of de advisering van verweerder inhoudelijk voldeed aan de daaraan te stellen eisen, is bij gebreke van schriftelijke vastlegging niet vast te stellen. Ten onrechte is door verweerder de indruk gewekt dat er een voorlopige voorzieningenprocedure liep. Over gemaakte fouten heeft verweerder klager niet geïnformeerd. Verweerder is in zijn zorgplicht jegens klager ernstig tekort geschoten. Berisping.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 7 februari 2012 met kenmerk K027 2011/2012 ew/ij, door de raad ontvangen op 8 februari 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 september 2012 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn maatschappelijk werkers van stichting De Binnenvest te Leiden, de heer K. en mevrouw K., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft zich eind mei 2007 tot verweerder gewend om – onder meer - te bewerkstelligen dat er een goede omgangsregeling werd getroffen tussen hem en zijn kinderen.

2.2    Verweerder heeft voor klager tweemaal een toevoeging aangevraagd en gekregen. Er is een aantal gesprekken gevoerd en er zijn enkele processtukken opgesteld. Een omgangsregeling is tot heden niet vastgelegd door de rechtbank en evenmin anderszins tot stand gekomen.

2.3    De maatschappelijk werkster van klager, mw. K., heeft veelvuldig getracht contact met verweerder te hebben. Zij heeft daarvan in de rapportage ten behoeve van het dossier van klager bij de stichting aantekeningen bijgehouden.

2.4    Bij brief van 5 oktober 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en hem onvoldoende en onjuist heeft geïnformeerd.

4    VERWEER

4.1    Nadat hij aanvankelijk stelde van mening te zijn niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld, heeft verweerder ter zitting erkend dat door hem onvoldoende voortvarend is opgetreden en dat hij klager onvoldoende op de hoogte heeft gehouden. Hij wijt dat aan het feit dat hij in die periode vanwege de omstandigheden op zijn kantoor, niet goed functioneerde.

4.2    Verweerder betwist dat door hem onjuiste informatie is verschaft aangaande het aanhangig zijn van een voorlopige voorzieningen procedure. Waarom de maatschappelijk werkster van klager, mw. K., daarvan aantekeningen heeft gemaakt, kan hij niet verklaren.

5    BEOORDELING

5.1    Uit de stukken blijkt dat verweerder klager niet of nauwelijks schriftelijk heeft geïnformeerd. Ook blijkt daaruit dat verweerder klager niet of nauwelijks heeft bevestigd wat tussen hen was afgesproken en evenmin op eigen initiatief informatie of stukken aan klager heeft verstrekt. Tussen de contacten die (uiteindelijk) wel plaatsvonden met klager althans diens vertegenwoordigers (maatschappelijk werkers) verstreek steeds veel tijd, waarvoor verweerder geen verklaring heeft gegeven. Van enige voortvarendheid blijkt uit het dossier dan ook niet. 

5.2    Klager stelt dat hij al vanaf september 2009 had verzocht om via de rechter een omgangsregeling vast te laten leggen, maar dat verweerder zich op het standpunt stelde dat het onverstandig was om met een kort geding een omgangsregeling af te dwingen. Of hij klager het voeren van dat kort geding heeft afgeraden, blijkt uit de stukken echter niet. Integendeel, bij de stukken bevindt zich een door verweerder opgestelde concept kort geding dagvaarding, waarvan het doel was om een omgangsregeling af te dwingen. Een definitieve versie van de dagvaarding ontbreekt in het dossier. De raad leidt daaruit af dat verweerder geen kort geding heeft gestart. Uit het handelen van verweerder volgt, dat hij onvoldoende oog heeft gehad voor de wensen en belangen van klager.

5.3    Uit de stukken blijkt verder dat door verweerder in 2010 een concept verzoekschrift voorlopige voorzieningen is opgesteld en dat daarvoor op 11 augustus 2009 al een toevoeging is afgegeven. Of het verzoekschrift is ingediend, kan de raad niet vaststellen. In het dossier bevinden zich in elk geval geen stukken die daarop wijzen. Het had op de weg van verweerder gelegen om klager over de stand van zaken te informeren.

Voorzover verweerder informatie heeft verstrekt, was die informatie (deels) onjuist. Uit de aantekeningen van mw. K. blijkt namelijk dat zij uit de gesprekken met verweerder had begrepen dat er een voorlopige voorzieningenprocedure liep, dat in die procedure een zitting was gepland en dat een datum voor de uitspraak was bepaald. De raad heeft geen reden om aan de juistheid van deze aantekeningen te twijfelen. Mw. K. had immers geen enkel belang bij het gestelde onjuist optekenen van de met verweerder gevoerde gesprekken.

Overigens lag een voorlopige voorzieningen procedure op dat moment niet  voor de hand nu klager en zijn echtgenote op dat moment al gescheiden waren. Een voorlopige voorziening kan enkel worden getroffen voor de periode voorafgaand aan de formele echtscheiding. In zoverre is – voorzover het verzoekschrift zou zijn ingediend – derhalve sprake van een fout van verweerder.

5.4    Uit het dossier blijkt voorts dat op 27 januari 2011 een verzoekschrift vaststelling omgangsregeling door verweerder is ingediend. Klager had daar al op 20 september 2010 om verzocht. Uit het dossier wordt niet duidelijk waarom indiening pas zoveel later is geschied en of klager daaromtrent door verweerder is geïnformeerd. Het had op de weg van verweerder gelegen dat wel te doen.

Uit het dossier blijkt overigens wel dat het door verweerder ingediende verzoekschrift niet volledig was. Verweerder heeft van de rechtbank geruime tijd de gelegenheid gekregen de ontbrekende bescheiden aan te leveren, maar heeft dat niet althans niet volledig gedaan. Nu hij evenmin een mondelinge behandeling heeft verzocht, is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder klager van die fout op de hoogte heeft gesteld.

5.5    Als gezegd, blijkt uit het dossier dat verweerder ook in 2011 een concept kort geding dagvaarding heeft opgesteld maar deze niet heeft doen uitbrengen. Hij heeft ook hiervoor (op 26 maart 2010 al) een toevoeging aangevraagd en verkregen. Of en in hoeverre klager over dit kort geding is geïnformeerd, kan de raad op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen.

5.6    Al met al is de raad van oordeel dat verweerder jegens klager in ernstige mate tekort is geschoten. Hij is onvoldoende voortvarend te werk gegaan, heeft te weinig informatie verstrekt, heeft ten onrechte de indruk gewekt dat er een voorlopige voorzieningen procedure liep, heeft afspraken onvoldoende vastgelegd en heeft klager niet geïnformeerd over (een) door hem gemaakte fout(en).

6    MAATREGEL

    Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding alsook het tuchtrechtelijk verleden van verweerder zou naar het oordeel van de raad een schorsing in de praktijkuitoefening op zijn plaats zijn. Gelet evenwel op het feit dat verweerder zich in de afgelopen periode - na het tekortschieten van verweerder in de onderhavige zaak - heeft ingespannen schoon schip te maken en inmiddels een nieuw kantoor is begonnen en mede in aanmerking genomen de houding van klager, die heeft aangegeven niet uit te zijn op de zwaarste maatregel, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard. L.P.M. Eenens, P.C.M. van Schijndel en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2012.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2012 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl